ECLI:NL:RBZWB:2022:2421

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 april 2022
Publicatiedatum
3 mei 2022
Zaaknummer
C/02/395938 KG 22-118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Hamburger
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van hoofdverblijf van minderjarigen en afgifte van goederen in een geschil tussen ouders

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 20 april 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vader en een moeder over de hoofdverblijfplaats van hun minderjarige kinderen. De vader had verzocht om de kinderen, die bij de moeder verblijven, terug naar hem te brengen, omdat de beschikking van 14 oktober 2021 bepaalde dat de kinderen bij hem moesten wonen. De moeder voerde echter aan dat de kinderen zich bij de vader onveilig voelden door zijn controlemaatregelen, zoals cameratoezicht en het blokkeren van hun telefoons. De voorzieningenrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies uit te brengen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 18 maart 2022 bij de moeder verblijven en dat er sprake is van een zorgelijke situatie. De kinderen hebben verklaard zich bij de vader niet veilig te voelen, wat door de vader werd ontkend. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij voorlopig bij de moeder blijven en dat de beschikking van 14 oktober 2021 wordt geschorst. Daarnaast is de vader veroordeeld om binnen 24 uur de schoolspullen, sportkleding en ID-kaarten van de kinderen aan de moeder af te geven. Tevens is aan de moeder vervangende toestemming verleend om paspoorten voor de kinderen aan te vragen, omdat de vader zijn toestemming weigerde. De vorderingen van de vader zijn afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
zaaknummer: C/02/395938 / KG ZA 22-118
Vonnis in kort geding van 20 april 2022
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. J.T. Gommer te Breda,
tegen
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. J.C. Hissink te Tilburg.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 6 producties;
- de brief van mr. Gommer van 4 april 2022, met productie 3;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie met 15 producties;
- de brief met producties van 14 april 2022 van mr. Gommer.
1.2
De voorzieningenrechter heeft de zaak tijdens de mondelinge behandeling van
15 april 2022 met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling is zijn verschenen de partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een medewerkster namens de Raad.
1.4
Voorafgaand aan voornoemde zitting zijn de minderjarigen [voornaam 1] en [voornaam 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij op 14 april 2022 gebruik gemaakt.
1.5
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn de navolgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [naam 3], geboren te [geboorteplaats 1] op 17 juni 2006;
- [naam 4], geboren te [geboorteplaats 2] op 1 mei 2008.
2.2
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.3
Bij beschikking van deze rechtbank van 14 oktober 2021 is, voor zover thans van belang, bepaald dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de man hebben.
2.4
De minderjarigen verblijven thans, sinds 18 maart 2022, bij de vrouw.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. dat de vrouw de kinderen per omgaande en direct naar het huis van de man brengt aan de [straatnaam] en/of de kinderen laat ophalen door de man;
2. dat de vrouw zich onthoudt van ieder negatief commentaar in de meest brede zin van het woord over de man en diens invulling qua zorg en opvoeding;
3. dat de vrouw de kinderen niet belast met informatie over de juridische strijd en hen niet onjuist informeert over de strijd waarin zij zich alsmaar verwikkelt;
4. dit op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag, per kind, met ingang van 18 maart 2022, dat gedaagde in gebreke is en blijft aan dit vonnis te voldoen;
5. gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen dan wel tot afwijzing van die vorderingen.
3.3
In reconventie vordert de vrouw bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de beschikking van 14 oktober 2021 voor zover daarbij het hoofdverblijf van [voornaam 1] en [voornaam 2] bij de man is bepaald op te schorten zolang daarover in rechte niet definitief, althans zolang daarin door het Gerechtshof in de procedure met zaaknummer 200.302.331/01 nog niet is beslist;
II. de man te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis alle in zijn bezit zijnde kleding, waaronder de sportkleding alsmede sportbenodigdheden, van [voornaam 1] en [voornaam 2] aan de vrouw af te geven middels ordentelijke bezorging aan de woning van de vrouw;
III. de man te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de aan ID-kaarten van [voornaam 1] en [voornaam 2] aan de vrouw af te geven;
IV. de man te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis de toestemmingsformulieren te ondertekenen en aan de vrouw te retourneren;
V. de vorderingen onder II tot en met IV; onder verbeurte van een door de man aan de vrouw te betalen dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft aan hiervoor vernoemde veroordelingen te voldoen;
VI. aan de vrouw ter vervanging van de ontbrekende instemmende verklaring van de man een verklaring van toestemming te verlenen ter verkrijging van paspoorten van [voornaam 1] en [voornaam 2], althans ter zake een zodanige voorziening te treffen als de rechtbank rechtens juist acht.
Zowel in conventie als in reconventie:
VII. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.4
Partijen hebben tijdens de mondelinge behandeling ieder hun standpunten nader toegelicht en de vertegenwoordigster van de Raad heeft een advies uitgebracht. Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover voor de beoordeling van de vorderingen van belang, op onderstaande wijze ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en in reconventie

4.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.2
Vanwege de nauwe samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.3
De man heeft schriftelijk alsmede tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Hetgeen de minderjarigen tijdens het kindgesprek aan de rechtbank hebben verteld, doet niet ter zake. En wat de voorzieningenrechter daarvan vindt, doet evenmin ter zake. Immers, er ligt een beschikking van 14 oktober 2021 en die is duidelijk: het hoofdverblijf van de minderjarigen is bij de man bepaald. Bovendien is er geen wijziging van omstandigheden. Het kan niet zo zijn dat de minderjarigen, als hun iets niet zint, vervolgens bepalen dat ze dan maar bij de vrouw kunnen gaan wonen. De man bepaalt de opvoeding, niet de minderjarigen of anderen. Het hebben van een camera, het volgen van de minderjarigen middels een volgapp en het beperken van de schermtijd is in de huidige tijd nodig bij het opvoeden van minderjarigen en daarmee is de man niet anders dan andere ouders. Als de minderjarigen worden beloond voor dit gedrag, in die zin dat de vorderingen van de man worden afgewezen, verliest hij zijn gezagspositie. Dat de minderjarigen de opvoeding van de man als beklemmend ervaren, herkent de man niet. In de visie van de man is de gang van zaken een vooropgezet plan. De verhalen die de minderjarigen vertellen, zijn onjuist. Door de minderjarigen bij de man op te halen, heeft de vrouw hen comfort geboden. Dat had zij niet moeten doen. Zij had hen niet de gelegenheid mogen geven om met haar mee te gaan. De gevraagde kleding, schoolspullen en identiteitskaarten zal de man niet afgeven. De minderjarigen behoren immers bij hem te verblijven overeenkomstig de eerdere beschikking. Ook een gesprek met de minderjarigen onder begeleiding van hulpverlening wijst de man af.
4.4
In reactie op hetgeen de man naar voren heeft gebracht, voert de vrouw – kort samengevat – aan dat de man gezag en macht wil uitoefenen over de situatie. Dat is een terugkerend patroon. Het is daarnaast van belang dat de minderjarigen zich bij beide ouders veilig voelen en dat is nu niet het geval. De minderjarigen geven de vrouw te kennen niet terug naar de man te willen. De vrouw staat open voor begeleiding door een professional en vindt het jammer dat de man deze deur dichtgooit. De minderjarigen hebben hun schoolspullen nodig. Ook dienen zij zich te kunnen identificeren. [voornaam 1] wil gaan werken bij het Kruidvat en daarvoor dient hij zich te identificeren. Ook hebben de minderjarigen bij de vrouw nauwelijks (sport)kleding en moeten er paspoorten worden aangevraagd. De man werkt aan niets mee, hetgeen niet in het belang van de minderjarigen is.
4.5
De Raad adviseert de voorzieningenrechter, samengevat, om de vorderingen van de man af te wijzen. De Raad acht de situatie zorgelijk, zowel als de minderjarigen de waarheid vertellen of als dat niet het geval is. Hoewel de man daar anders over denkt, kunnen de minderjarigen gelet op hun leeftijd niet opgepakt worden en bij hem worden neergezet. Er speelt daarvoor teveel. De Raad acht het raadzaam dat de minderjarigen en de man met een professional in gesprek gaan om de lucht te klaren. Voor die tijd is het niet mogelijk om de minderjarigen terug te laten gaan naar de man. De man dient te begrijpen dat de minderjarigen hun schoolbenodigdheden, kleding en ID-kaarten nodig hebben. Het is in het belang van de minderjarigen dat de man dit teruggeeft. De minderjarigen moeten hun school kunnen volgen. De Raad merkt ten slotte op dat wanneer de situatie niet verandert een ondertoezichtstelling van de minderjarigen aangewezen is.
4.6
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Met de Raad is de voorzieningenrechter van oordeel dat er sprake is van een zorgelijke situatie. De vrouw en de minderjarigen hebben dit voldoende aannemelijk gemaakt. De minderjarigen hebben – consistent en los van elkaar – verklaard zich op meerdere vlakken bij de man thuis niet veilig te voelen. Zo voelen zij zich overmatig door de man gecontroleerd en beperkt door middel van cameratoezicht, blokkering van hun telefoon en locatiebepaling via hun telefoon. Dat de man dit doet, wordt door hem niet ontkend. De minderjarigen voelen zich echter in deze situatie onveilig en het lukt niet om daar met de man over praten. Het voorstel van de Raad om te komen tot een gesprek onder begeleiding van een professional wijst de man resoluut af. Daarnaast is er veel ruzie tussen de man en de minderjarigen. Zij voelden zich genoodzaakt om naar de vrouw te gaan, waar zij sinds 18 maart 2022 verblijven. Anders dan de man stelt, doet deze zorgelijke situatie voor de voorzieningenrechter wel degelijk ter zake. Hoewel de voorzieningenrechter kennis heeft genomen van de beschikking van 14 oktober 2021 waarin het hoofdverblijf bij de man is bepaald, is er ten opzichte van toen immers hierdoor sprake van een wijziging van omstandigheden. De voorzieningenrechter overweegt daarbij dat het uiteraard niet zo is dat de minderjarigen bepalend zijn en ouders daar niets meer over te zeggen hebben, daarin geeft de voorzieningenrechter de man gelijk, maar gelet op de leeftijd van de minderjarigen heeft hun stem wel degelijk een betekenis.
4.7
De voorzieningenrechter overweegt aldus dat de onveiligheid die de minderjarigen ervaren, maakt dat zij nu niet terug kunnen naar de man. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het eerst van belang is dat de minderjarigen met de man onder begeleiding van hulpverlening in gesprek gaan. De voorzieningenrechter volgt hierin het advies van de Raad. Zolang niet helder is wat er precies aan de hand is, kunnen de minderjarigen niet terug. Dit betekent dat de vordering van de vrouw onder I wordt toegewezen en dat daarmee dat de beschikking van 14 oktober 2021 wordt geschorst. Onder die vordering verstaat de voorzieningenrechter mede dat de minderjarigen voorlopig aan de vrouw worden toevertrouwd. De vordering van man onder 1 zal worden afgewezen.
4.8
Eveneens zullen de vorderingen van de man onder 2, 3 en 4 worden afgewezen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man onvoldoende gesteld en aangetoond dat de vrouw negatief commentaar levert over de invulling van de man wat betreft zorg en opvoeding. Alsook is niet gebleken dat de vrouw de kinderen belast met informatie over de juridische strijd en hen onjuist informeert over de strijd tussen partijen.
Afgifte goederen
4.9
Nu de voorzieningenrechter heeft bepaald dat de minderjarigen voorlopig bij de vrouw blijven, dient de man – overeenkomstig de vorderingen van de vrouw onder II en III de (sport)kleding en school- en sportbenodigdheden aan de vrouw af te geven. Voor de minderjarigen geldt dat zij ondanks de ontstane situatie zo veel als mogelijk hun dagelijkse leven kunnen leven. Zij moeten kunnen blijven sporten en onderwijs kunnen blijven volgen, eens te meer omdat [voornaam 1] binnenkort examens heeft. Hiervoor hebben zij hun kleding, sportkleding en sportbenodigdheden nodig. Ook de door de vrouw aan haar vordering onder II toegevoegde schoolboeken en andere schoolbenodigdheden, dient de man ordentelijk af te geven. Evident is voorts dat de minderjarigen zich moeten kunnen identificeren. [voornaam 1] is hiertoe reeds verplicht en [voornaam 2] binnenkort ook. De man dient daarom eveneens de ID-kaarten van de minderjarigen aan de vrouw af te geven. Vorenstaande leidt ertoe dat de vorderingen van de vrouw onder II en III zullen worden toegewezen.
Dwangsom
4.1
Gelet op de weigerachtige houding van de man in woord en gebaar ziet de voorzieningenrechter aanleiding om aan de man een dwangsom op te leggen. De voorzieningenrechter volgt de vrouw in haar vordering onder V en legt de man een dwangsom op van € 1.000,= voor iedere dag of een gedeelte daarvan dat de man in gebreke blijft aan hiervoor toegewezen veroordelingen (II en III) te voldoen, althans daarmee in strijd handelt.
Vervangende toestemming
4.11
De voorzieningenrechter zal aan de vrouw vervangende toestemming verlenen om voor de minderjarigen paspoorten aan te vragen. Het gevorderde komt de voorzieningenrechter voor niet onrechtmatig of ongegrond voor. Het is voor de vrouw niet mogelijk gebleken om toestemming van de man te verkrijgen. Zij heeft hiertoe, onweersproken, gesteld dat zij de man eerder om toestemming van de man gevraagd om voor de minderjarigen paspoorten aan te vragen. Omdat de man zijn toestemming weigert zal de voorzieningenrechter aan de vrouw de gevorderde vervangende toestemming verlenen. Haar vordering onder IV zal worden toegewezen. Gezien op de wachttijden bij de Burgerlijke Stand ziet de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van deze vordering.
Toestemmingsformulieren
4.12
De voorzieningenrechter overweegt dat het uitgangspunt is dat een voorziening in kort geding slechts dan kan worden gegeven als sprake is van een spoedeisende zaak waarin een onmiddellijke voorziening bij voorraad is vereist en van de eiser niet kan worden gevergd dat hij/zij een bodemprocedure afwacht. Alsdan kunnen in kort geding ordemaatregelen worden getroffen, totdat in een bodemprocedure is beslist. Bij gebrek aan spoedeisend belang zal de voorzieningenrechter de vordering van de vrouw onder IV afwijzen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de vrouw de man recent, 11 maart 2022, voor het eerst heeft verzocht om toestemmingsformulieren te retourneren. Daarnaast is uit overgelegde stukken gebleken dat de reis van de vrouw start op 23 juli 2022. Partijen hebben geruime tijd om in onderling overleg tot een oplossing te komen. De voorzieningenrechter hoopt dat partijen het – in het belang van de minderjarigen - niet op een nieuwe procedure laten aankomen en hun eigen belang aan de kant kunnen zetten.
4.13
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Daarmee zal de vordering van de man onder 5 en de vordering van de vrouw onder VII worden afgewezen.
4.14
Tot slot, de voorzieningenrechter resumeert.
Toegewezen worden de vorderingen van de vrouw onder I, II (inclusief schoolbenodigdheden), III, V (voor zover dit gaat over de nakoming van de man van vorderingen II en III) en VI.
Het meer of anders door partijen gevorderde zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie en in reconventie:
wijst af de vorderingen van de man;
schorst de beschikking van deze rechtbank van 14 oktober 2021 voor zover het betreft de in die beschikking bepaalde hoofdverblijf van de minderjarigen [naam 5], geboren te [geboorteplaats 3] op 17 juni 2006 en [naam 6], geboren te [geboorteplaats 4] op 1 mei 2008 bij de man, zolang daarover in rechte niet definitief is bepaald, althans zolang daarin door het Gerechtshof in de procedure met zaaknummer 200.302.331/01 nog niet is beslist en vertrouwt de minderjarigen aan de vrouw tot dan toe;
veroordeelt de man binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle in zijn bezit zijnde kleding, waaronder de sportkleding alsmede school- en sportbenodigdheden, van voornoemde minderjarigen aan de vrouw af te geven middels ordentelijke bezorging aan de woning van de vrouw;
veroordeelt de man om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de ID-kaarten van voornoemde minderjarigen aan de vrouw af te geven;
bepaalt dat de man een dwangsom € 1.000,= (duizend euro) voor iedere dag of een gedeelte daarvan indien hij in gebreke mocht blijven aan deze veroordeling te voldoen;
verleent aan de vrouw - ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de man – vervangende toestemming voor de aanvraag van paspoorten voor voornoemde minderjarigen;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
weigert het meer of anders door de vrouw gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hamburger, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2022 in tegenwoordigheid van mr. Vos als griffier.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.