ECLI:NL:RBZWB:2022:2519

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Zaaknummer
C/02/396159 FA RK 22-1439
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Pulskens
  • A. Verger-Maas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging verplichte zorg op basis van wilsbekwaamheid en doelmatigheid

Op 26 april 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de beëindiging van verplichte zorg voor een betrokkene, geboren in 1994. De officier van justitie had verzocht om de verplichte zorg, opgelegd op 9 juni 2021, tussentijds te beëindigen. De betrokkene stelde wilsbekwaam te zijn en verzocht om afbouw van medicatie, terwijl de behandelaar van mening was dat de medicatie noodzakelijk was om psychotische klachten te voorkomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 april 2022 werd de betrokkene gehoord, bijgestaan door zijn advocaat, en ook de behandelend psychiater was aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene niet wilsbekwaam was, gezien zijn voorgeschiedenis van psychoses en agressie. De rechtbank besloot de verplichte zorgvormen van opname, beperking van bewegingsvrijheid, insluiting en toezicht te beëindigen, maar handhaafde de toediening van medicatie en medische controles. De beslissing werd mondeling gegeven en is op 26 april 2022 schriftelijk vastgelegd. Tegen deze beschikking staat cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/396159 / FA RK 22/1439
Beëindiging van verplichte zorg (artikel 8:19 Wvggz)
Beschikking van 26 april 2022van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek inzake het tussentijds beëindigen van de verplichte zorg op grond van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 8:19 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] , [plaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. M. Timmermans-Roelands te Bergen op Zoom.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 30 maart 2022, heeft de officier van justitie verzocht om tussentijdse beëindiging van de verplichte zorg, zoals die ten aanzien van betrokkene is opgelegd bij de zorgmachtiging d.d. 9 juni 2021.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het verzoek van de advocaat van betrokkene gericht aan de officier van justitie d.d.
10 maart 2022;
- de beslissing van de geneesheer-directeur d.d. 28 januari 2022 op het eerdere verzoek
van betrokkene zelf tot beëindiging van de verplichte zorg;
- een afschrift van de nu geldende zorgmachtiging;
- de medische verklaring van 27 januari 2022 en de medische verklaring van 23 maart 2022;
- een afschrift waaruit blijkt dat betrokkene geen recente politiemutaties heeft en een afschrift van de justitiële documentatie.
Daarnaast blijkt het procesverloop uit de volgende stukken:
- de e-mail van 14 april 2022 van de advocaat van betrokkene met daarbij de onderbouwing van het verzoek door betrokkene zelf.
1.2
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 19 april 2022 op het woonadres van betrokkene.
1.3
Ter zitting waren aanwezig en heeft de rechtbank de volgende personen gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat;
- dhr. W. Rovers (psychiater en behandelaar GGZ WNB);
- [medewerker FACT] (medewerker FACT team).
1.4
Omdat een nadere toelichting op of motivering van het verzoek door deze niet nodig werd geacht, is de officier van justitie niet ter zitting verschenen.

2.De standpunten

2.1
Door en namens betrokkene is ter onderbouwing van diens verzoek tot beëindiging van de verplichte zorg aangegeven dat betrokkene stelt wilsbekwaam te zijn omtrent zijn wens tot het stopzetten van de medicatie. Betrokkene kan zich er niet in vinden dat ten eerste het verzoek tot opheffing van de zorgmachtiging is afgewezen door de geneesheer-directeur en ten tweede dat het verzoek tot opheffing van de verplichte zorg inhoudende het toedienen van medicatie en de medische controles is afgewezen door de geneesheer-directeur. Betrokkene heeft sinds het afgeven van de zorgmachtiging geen terugval meer gehad. Het ernstig nadeel is naar zijn mening niet meer aanwezig. Er hebben zich geen incidenten meer voorgedaan betreffende agressie van of naar anderen. Bij het laatste incident vorig jaar stelt betrokkene de psychotische episode te hebben gesimuleerd om opgenomen te worden om daardoor te ontkomen aan agressie van derden. Betrokkene woont inmiddels zeven maanden zelfstandig in een begeleide woonvorm en er is van ernstige verwaarlozing geen sprake. Ondanks toezeggingen daartoe vanuit de behandelaars heeft er in de afgelopen periode geen afbouw van de medicatie plaatsgevonden. Naar mening van betrokkene is de stoornis in remissie. Hij wil de medicatie afbouwen om niet zijn hele leven daarvan afhankelijk te zijn en geen hinder meer te ondervinden van de bijwerkingen. Betrokkene heeft aangegeven een jaar lang vrijwillig de medicatie af te willen bouwen om te voorkomen dat hij weer psychotisch wordt. Betrokkene verwacht niet dat hij snel weer psychotisch zal worden. Desgevraagd geeft betrokkene aan dat hij niet geïnteresseerd is in gebruik van andere medicatie. De medicatie die hij nu gebruikt, heeft nog de minste bijwerkingen. Andere medicatie heeft weer andere, mogelijke heftigere, bijwerkingen.
2.2
De advocaat heeft namens betrokkene aangegeven dat er een spanningsveld is tussen wat betrokkene wil en wat de behandelaar noodzakelijk vindt. Betrokkene maakt bezwaar tegen de vormen van verplichte zorg zoals opgenomen in de zorgmachtiging en er is geen sprake van acuut levensgevaar voor betrokkene of ernstige risico’s voor anderen. Met een beroep op het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:123) moet een bezwaar tegen verplichte zorg worden gehonoreerd als blijkt dat betrokkene tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat is. Betrokkene dient wilsbekwaam te worden geacht. Er is geen medische verklaring waaruit anders blijkt. Indien een medische verklaring nodig is waaruit blijkt dat betrokkene al dan niet wilsbekwaam is, verzoekt de advocaat de zaak aan te houden om een dergelijke verklaring door een onafhankelijk psychiater op te laten stellen. Kijkend naar betrokkene en de wijze waarop hij nu functioneert, dient hij naar de visie van de advocaat het voordeel van de twijfel te krijgen. De advocaat verzoekt op basis hiervan primair om beëindiging van de verplichte zorg. Subsidiair stel de advocaat zich op het standpunt dat een aantal vormen van verplichte zorg, zoals opgenomen in de zorgmachtiging, niet meer noodzakelijk zijn. Betrokkene is in de afgelopen maanden niet opgenomen. De advocaat stelt zich daarom subsidiair op het standpunt dat de verplichte zorgvormen van opname, het beperken van de bewegingsvrijheid, het insluiten en het uitoefenen van toezicht op betrokkene moeten worden beëindigd.
2.3
De behandelaar kan zich niet vinden in de stelling van betrokkene dat hij de psychose in 2021 heeft gesimuleerd, omdat er meerdere gedragingen waren die wezen op de aanwezigheid van een psychose. Betrokkene heeft toen zelfs nog in de separatieruimte verbleven. De behandelaar is ervan overtuigd dat de psychose terug komt als betrokkene met de medicatie stopt. Betrokkene is op dit moment psychiatrisch stabiel, maar dit is dankzij de medicatie. De behandelaar heeft aangegeven dat het continueren van de zorgmachtiging noodzakelijk is om de zorg vanuit het FACT team en het gebruik van de antipsychotische medicatie voort te zetten, zodat de psychotische klachten in voldoende mate op de achtergrond blijven waardoor het dreigend ernstig nadeel, bestaande uit verbale en fysieke agressie en overlast, uitblijft. Elke psychotische episode levert ook schade op aan de werking van het brein. De behandelaar heeft niet het vertrouwen dat de behandeling en de medicatie door betrokkene wordt voortgezet als er geen zorgmachtiging meer is. De behandelaar acht betrokkene niet tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat. Op dit moment is er vanuit de hulpverlening weinig zicht op betrokkene, omdat hij onvoldoende de samenwerking met de hulpverlening aangaat. De medicatie wordt gegeven in depotvorm, omdat betrokkene orale medicatie weigert. Als de medicatie nog verder moet worden afgebouwd, moet er eerst een goede samenwerkingsrelatie ontstaan tussen betrokkene en de behandelaar. Betrokkene investeert daarin echter in het geheel niet. Er kan dan wellicht overgestapt worden naar orale medicatie. De behandelaar stemt er desgevraagd mee in dat de opname in een accommodatie en de daarbij behorende zorgmodaliteiten kunnen worden beëindigd, omdat deze niet meer noodzakelijk zijn.

3.Beoordeling

3.1
Ten aanzien van betrokkene is bij beschikking van 9 juni 2021 een zorgmachtiging afgegeven. De rechtbank heeft bij voormelde beschikking de volgende vormen van verplichte zorg noodzakelijk geacht:
- toediening van medicatie, alsmede het verrichten van medische controles;
- beperken van de bewegingsvrijheid, uitsluitend in het geval van opname;
- insluiten, uitsluitend in het geval van opname;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene, uitsluitend in het geval van opname;
- aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
- opnemen in een accommodatie gedurende maximaal drie maanden in geval van psychische decompensatie of het ontstaan van ernstig nadeel door het niet innemen van medicatie.
3.2
De rechtbank merkt op dat de officier van justitie heeft verzocht om beëindiging van de verplichte zorg met de toevoeging ‘onder de voorwaarden of beperkingen, vermeld in de medische verklaring’. Uit de medische verklaring blijkt echter dat er geen instemming met beëindiging van de verplichte zorg wordt verleend. Het is de rechtbank niet geheel duidelijk wat de officier van justitie met dit verzoek heeft bedoeld. De rechtbank zal het verzoek opvatten als een verzoek op grond van artikel 8:19 Wvggz namens betrokkene tot beëindiging van de verplichte zorg.
3.3
Uit de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 juni 2021 is gebleken dat betrokkene leidt aan een psychische stoornis, in de vorm van schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornissen. Dat deze stoornis als zodanig nog immer bij betrokkene aanwezig is, is niet betwist.
3.4
Namens betrokkene is als primair standpunt aangegeven dat hij wilsbekwaam moet worden geacht in zijn bezwaar tegen de vormen van verplichte zorg zoals vermeld in de zorgmachtiging en dat op basis daarvan de zorgmachtiging dient te worden beëindigd. Uit het arrest van de Hoge Raad van 4 februari 2022 (ECLI:NL:HR:2022:123) volgt dat moet worden beoordeeld of de betrokkene wilsbekwaam is, indien de betrokkene een voldoende toegelicht bezwaar maakt tegen de voorgestelde verplichte zorg én de situatie als bedoeld in artikel 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich niet voordoet.
De rechtbank stelt ten aanzien van betrokkene vast dat de situatie zoals vermeld in artikel 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich wel voordoet. Uit de medische verklaring van
23 maart 2022 blijkt dat er bij het staken van antipsychotische medicatie door betrokkene in het verleden steevast een psychotische ontregeling volgde, waarbij o.a. sprake was van (dreigende) agressie naar derden en het uitlokken van agressie bij derden. In de medische verklaring van 27 januari 2022 staat vermeld dat betrokkene vier psychoses heeft moeten doormaken in vier jaar tijd en dat hij bekend is met (dreigende) agressie en seksueel grensoverschrijdend gedrag in de psychoses. Uit de justitiële documentatie blijkt ten slotte dat betrokkene op 3 maart 2016 huiselijk geweld richting ouder(s) heeft gepleegd. De agressie naar derden en het seksueel grensoverschrijdend gedrag bij eerdere decompensaties, mede in aanmerking nemende dat het staken van de antipsychotische medicatie in het verleden steevast tot decompensatie leidde, acht de rechtbank voldoende om te kunnen spreken van een aanzienlijk risico op ernstig lichamelijk letsel of psychische schade bij anderen.
Nu de situatie als vermeld in artikel 2:1 lid 6, aanhef en onder b, Wvggz zich voordoet, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling of betrokkene al dan niet wilsbekwaam te achten is. De rechtbank zal op basis van bovenstaande overwegingen de zorgmachtiging niet in zijn geheel beëindigen.
3.5
Namens betrokkene is als subsidiair standpunt aangegeven dat een aantal vormen van verplichte zorg, zoals opgenomen in de zorgmachtiging, niet meer noodzakelijk zijn. De rechtbank vat dit standpunt op als een verweer op grond van artikel 8:18 in samenhang met 8:19 Wvggz. Het subsidiaire standpunt wordt daarbij opgevat als een verzoek tot opheffing van de genoemde zorgmodaliteiten, omdat het doel van verplichte zorg is bereikt of niet langer wordt voldaan aan het criterium voor deze verplichte zorg. Namens betrokkene is aangegeven dat de verplichte zorgvormen van opname, het beperken van de bewegingsvrijheid, het insluiten en het uitoefenen van toezicht op betrokkene niet meer noodzakelijk zijn ter afwending van het ernstig nadeel. De behandelaar heeft tijdens de mondelinge behandeling dit beaamd en aangegeven dat deze vormen van verplichte zorg op dit moment niet nodig of doelmatig zijn. De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen voor zover dit ziet op beëindiging van de verplichte zorgvormen van het opnemen in een accommodatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, het insluiten en het uitoefenen van toezicht op betrokkene.
3.6
Op basis van de stukken en de onderbouwing van de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling overweegt de rechtbank dat het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, bestaande uit de begeleiding door het FACT team, nog steeds noodzakelijk zijn. Daarbij wordt overwogen dat uit de stukken blijkt dat het staken van de antipsychotische medicatie in het verleden steevast heeft geleid tot psychotisch ontregeling en dat de behandelaar tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat het huidige stabiele toestandsbeeld is bereikt dankzij de medicatie. De rechtbank zal het verzoek afwijzen voor zover dit ziet op het toedienen van medicatie, het verrichten van medische controles en het aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten.
3.7
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat uit de stukken blijkt dat betrokkene onvoldoende inzicht toont in de noodzaak van medicatie, erg minimaliserend is over de ernst van de psychoses en de gevolgen daarvan en momenteel de begeleiding van het FACT team afhoudt. Daarnaast is er sprake van een rigide houding van betrokkene in deze zin dat hij tot op heden onvoldoende bereid is een andere soort medicatie uit te proberen. Betrokkene verlangt van de behandelaar om de medicatie af te bouwen. De rechtbank merkt op dat het ook aan betrokkene is om in positieve zin de samenwerking met het FACT team en de behandelaar aan te gaan om, ten aanzien van zijn wens om de medicatie af te bouwen dan wel met de medicatie te stoppen, in deze samenwerking de mogelijkheid en uitwerking daarvan te onderzoeken.

4.Beslissing

De rechtbank:
beëindigt ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
de volgende vormen van verplichte zorg:
- opnemen in een accommodatie;
- beperken van de bewegingsvrijheid;
- insluiten;
- uitoefenen van toezicht op betrokkene;
zoals opgenomen in de machtiging d.d. 9 juni 2021.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 26 april 2022 mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. Pulskens, rechter, bijgestaan door mr. Verger-Maas als griffier, en op 26 april 2022 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.

Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.