Op 9 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een belastingzaak tussen een belanghebbende, woonachtig in Zweden, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017, waarbij de inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 20.250 had vastgesteld. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, die op 3 november 2020 was opgelegd, en het beroep was ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar.
Tijdens de zitting op 14 april 2022 werd de belanghebbende gehoord, evenals de inspecteur via een Skypeverbinding. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende tot een bepaalde datum in 2017 in Nederland woonde en daarna in Zweden. De inspecteur had bij het vaststellen van de aanslag het premie-inkomen vastgesteld op € 30.730, maar dit was omstreden. De belanghebbende betwistte de hoogte van het premie-inkomen en stelde dat de berekeningen van de inspecteur onjuist waren.
De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het premie-inkomen niet correct had berekend, maar dat de uitspraak op bezwaar niet vernietigd kon worden omdat de belanghebbende door het instellen van beroep niet in een slechtere positie mocht komen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar gelastte wel dat de inspecteur het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 48 vergoedde. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.