ECLI:NL:RBZWB:2022:2566
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit inzake WIA-uitkering
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 11 februari 2020, waarin een verzoek tot herziening van een eerder besluit van 3 oktober 2011 werd afgewezen. Dit eerdere besluit weigerde verzoeker een WIA-uitkering per 25 juli 2011. Op 26 januari 2022 heeft het UWV echter een nieuw besluit genomen, waarbij het de bezwaren tegen het eerdere besluit gegrond verklaarde en verzoeker met terugwerkende kracht volledig en duurzaam arbeidsongeschikt heeft geacht. Hierdoor werd verzoeker een IVA-uitkering toegekend met ingang van 25 juli 2011.
Na deze ontwikkeling heeft verzoeker het beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft gereageerd en zich verwezen naar het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten.
De rechtbank overweegt dat, op grond van artikel 8:75a van de Awb, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten indien het beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener. De rechtbank concludeert dat het UWV aan verzoeker is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 1.518,00. Dit bedrag is vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waarbij rekening is gehouden met de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande op 4 mei 2022 en openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.