ECLI:NL:RBZWB:2022:2573

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig verstrekken van dossier en beslissen op verzoek om herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 mei 2022, is het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen aan de orde. Eiseres heeft gesteld dat verweerder niet tijdig het volledige dossier heeft verstrekt en niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 18 december 2020 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om het volledige dossier niet als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt, waardoor het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk is.

Wat betreft het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, heeft de rechtbank vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 13 januari 2022 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank draagt verweerder op om binnen negen weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank heeft ook vastgesteld dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd en dat eiseres recht heeft op vergoeding van het betaalde griffierecht van € 50,- en proceskosten tot een bedrag van € 379,50. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1598 KINDER

uitspraak van 10 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet tijdig het volledige dossier heeft verstrekt en niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 18 december 2020 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Eiseres heeft allereest verzocht om verweerder op te dragen het volledige dossier binnen twee weken na de uitspraak te overleggen en daaraan een dwangsom te verbinden van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een volledige dossier door verweerder niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt, nu een dergelijke handeling niet is gericht op rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als een niet tijdig nemen van een besluit aan te merken. Dat betekent dat de bepalingen in Awb over beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten niet van toepassing zijn. De rechtbank kan dan ook niet op grond van artikel 8:55d van de Awb terzake een dwangsom vaststellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt ten overvloede op dat in het verweerschrift is aangegeven dat het verzoek om het volledige dossier te verstrekken intern is doorgeleid naar de desbetreffende afdeling.
Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, overweegt de rechtbank het volgende.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Niet in geschil is dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 13 januari 2022, na het verstrijken van de beslistermijn, in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 5 april 2022 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van twaalf weken. Verweerder heeft aangegeven dat hij deze tijd nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling en dat de huidige situatie met betrekking tot het grote aantal verzoeken voor herbeoordeling leidt tot vertraging in de afhandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan. Eiseres heeft reeds een tegemoetkoming van € 750,- en op grond van de zogeheten Catshuisregeling € 30.000,- ontvangen, maar de integrale beoordeling is nog niet afgerond.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen.
In dit geval acht de rechtbank een termijn van negen weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift reeds enige tijd is verstreken.
De rechtbank bepaalt dat, in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft verweerder verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen. Verweerder stelt [1] dat deze dwangsomregeling van toepassing is op de besluitvorming door verweerder. De rechtbank sluit zich hierbij aan. Volgens deze regeling geldt dat, als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, het bestuursorgaan een dwangsom moet betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 17 januari 2022 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag voor de kosten van een professionele (juridische) hulpverlener, die eiseres heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt het gewicht van deze zaak aangemerkt als licht (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het opdragen van verweerder het volledige dossier aan eiseres te verstrekken;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Conform het gestelde in de 9e Voortgangsrapportage Kinderopvangtoeslag (pagina 38).