ECLI:NL:RBZWB:2022:2574

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
11 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_1759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig verstrekken van dossier en beslissen op verzoek om herbeoordeling kinderopvangtoeslag

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 mei 2022, wordt het beroep van eiseres behandeld tegen de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft geklaagd over het niet tijdig verstrekken van het volledige dossier en het niet tijdig beslissen op haar verzoek om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag, ingediend op 26 november 2020. De rechtbank heeft besloten dat het verstrekken van een dossier niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waardoor het beroep in dat opzicht niet-ontvankelijk is.

Wat betreft het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, heeft de rechtbank vastgesteld dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 14 december 2021 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is. De rechtbank draagt verweerder op om binnen negen weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen. Tevens wordt verweerder verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt haar griffierecht van € 50,- vergoed en ook een proceskostenvergoeding van € 379,50.

De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en benadrukt dat partijen de mogelijkheid hebben om binnen zes weken een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1759 KINDER

uitspraak van 10 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet tijdig het volledige dossier heeft verstrekt en niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 26 november 2020 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Eiseres heeft allereest verzocht om verweerder op te dragen het volledige dossier binnen twee weken na de uitspraak te overleggen en daaraan een dwangsom te verbinden van
€ 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat het verstrekken van een volledige dossier door verweerder aan een procespartij niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb kan worden aangemerkt, nu een dergelijke handeling niet is gericht op rechtsgevolg. Het niet tijdig verstrekken van een volledig dossier is daarmee evenmin als een niet tijdig nemen van een besluit aan te merken. Dat betekent dat de bepalingen in Awb over beroepen gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten in casu niet van toepassing zijn. De rechtbank kan dan ook niet op grond van artikel 8:55d van de Awb terzake een dwangsom vaststellen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt ten overvloede op dat in het verweerschrift is aangegeven dat het dossier op korte termijn zal worden samengesteld en opgestuurd naar eiseres.
Voor zover het beroep zich richt tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om herbeoordeling, overweegt de rechtbank het volgende.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Niet in geschil is dat de beslistermijn is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 14 december 2021, na het verstrijken van de beslistermijn, in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Het beroep is kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven.
In het verweerschrift van 11 april 2022 heeft verweerder met een beroep op artikel 8:55d, derde lid, van de Awb gevraagd om een langere termijn van twaalf weken. Verweerder heeft aangegeven dat hij deze tijd nodig heeft voor een zorgvuldige behandeling en dat de huidige situatie met betrekking tot het grote aantal verzoeken voor herbeoordeling leidt tot vertraging in de afhandeling. Verder heeft verweerder toegelicht welke processtappen genomen moeten worden en hoeveel tijd hiermee gepaard zal gaan. Aangegeven is dat eiseres op 8 mei 2021 bevestiging heeft gekregen dat zij in aanmerking komt voor toekenning van € 30.000,- op grond van de Catshuisregeling. De integrale beoordeling is echter nog niet afgerond.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op de aanvraag te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het grote aantal door verweerder te behandelen aanvragen.
In dit geval acht de rechtbank een termijn van negen weken na verzending van deze uitspraak een redelijke termijn. Daarbij weegt de rechtbank mee dat sinds het indienen van het verweerschrift reeds enige tijd is verstreken.
De rechtbank bepaalt dat, in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl), verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom van artikel 4:17 van de Awb vast te stellen omdat verweerder niet op tijd heeft beslist. De rechtbank constateert dat verweerder bij besluit van 8 maart 2022 deze dwangsom reeds heeft vastgesteld op het maximale bedrag van € 1.442,-. Niet gebleken is dat dit bedrag onjuist is vastgesteld. De rechtbank zal dan ook geen dwangsom vaststellen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag voor de kosten van een professionele (juridische) hulpverlener, die eiseres heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt het gewicht van deze zaak aangemerkt als licht (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betrekking heeft op het opdragen van verweerder het volledige dossier aan eiseres te verstrekken;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op binnen negen weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.A. Vermunt, griffier, op 10 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.