ECLI:NL:RBZWB:2022:2597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag 2018 en bezwaar tegen vaststelling door Belastingdienst/Toeslagen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 12 mei 2022, staat de huurtoeslag over 2018 centraal. Eiseres, die sinds 2012 zorg- en huurtoeslag ontvangt, heeft bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van de huurtoeslag door de Belastingdienst/Toeslagen. In het primaire besluit van 31 december 2020 werd de huurtoeslag vastgesteld op € 2.816,-, maar na bezwaar werd dit bedrag verhoogd naar € 2.858,-. Eiseres betwistte deze vaststelling en voerde aan dat een deel van haar inkomen, een extra WAO-uitkering, buiten beschouwing moest blijven bij de berekening van het verzamelinkomen.

De rechtbank oordeelt dat de Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden de huurtoeslag heeft vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur voor de inkomstenbelasting twee verschillende bestuursorganen zijn, elk met hun eigen bevoegdheden. De huurtoeslag is een inkomensafhankelijke regeling, en de rechtbank bevestigt dat de Belastingdienst/Toeslagen zich heeft gehouden aan de wettelijke bepalingen die bepalen welke inkomensbestanddelen in aanmerking worden genomen.

De rechtbank concludeert dat de huurtoeslag over 2018 terecht is vastgesteld op € 2.858,- en dat eiseres het teveel ontvangen bedrag moet terugbetalen. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank biedt eiseres de mogelijkheid om een betalingsregeling aan te vragen voor de terugbetaling van het teveel ontvangen bedrag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2023 HUUR

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 december 2020 (primaire besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op € 2.816,-. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
In het besluit van 6 april 2021 (bestreden besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit gegrond verklaard, de huurtoeslag over 2018 vastgesteld op € 2.858,- en aangegeven dat eiseres nog € 45,- van Belastingdienst/Toeslagen krijgt uitbetaald.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Belastingdienst/Toeslagen heeft het bezwaarschrift doorgezonden aan de rechtbank, omdat het als beroepschrift moet worden aangemerkt.
Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 31 maart 2022. Eiseres is met bericht van verhindering niet verschenen. Namens Belastingdienst/Toeslagen waren aanwezig [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiseres ontvangt sinds 2012 zorg- en huurtoeslag. Op 26 september 2017 heeft Belastingdienst/Toeslagen het jaarkinkomen van eiseres over 2018 geschat op € 15.354,-. Het voorschot huurtoeslag voor 2018 is vastgesteld op € 3.333,-.
Bij besluit van 6 september 2019 heeft Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op € 3.363,-. Bij deze berekening is uitgegaan van een toetsingsinkomen van eiseres van € 11.234,-.
Op 19 november 2020 heeft Belastingdienst/Toeslagen een melding uit de Basisregistratie Inkomen (BRI) ontvangen dat het verzamelinkomen van eiseres over 2018 € 17.734,- bedraagt.
In het besluit van 31 december 2020 (primaire besluit) heeft Belastingdienst/Toeslagen de huurtoeslag over 2018 definitief vastgesteld op € 2.816,-. Eiseres dient 572,- terug te betalen.
Tegen dit besluit maakt eiseres bezwaar.
In het bestreden besluit is aangegeven dat de WAO-uitkering van eiseres met ingang van 16 april 2018 is verhoogd, omdat eiseres voor langere tijd hulp en verzorging nodig heeft. Deze verhoging kan voor een deel buiten het toetsingsinkomen blijven voor zover het bedrag niet hoger is dan het drempelbedrag voor specifieke zorgkosten als genoemd in artikel 6.20, lid 1, onder a, van de Wet Inkomstenbelasting 2001. In 2018 bedroeg het drempelbedrag € 131,-. Het inkomen van eiseres is over 2018 vastgesteld op € 17.734,-. Hierop wordt voor de huurtoeslag het bijzondere inkomen van € 131,- in mindering gebracht. Het toetsingsinkomen wordt hierdoor vastgesteld op € 17.603,-.
Het bezwaar is gegrond verklaard en de huurtoeslag over 2018 is definitief vastgesteld op € 2.858,-. Eiseres krijgt nog € 45,- uitbetaald.
Het geschil
2. Aan de orde is of Belastingdienst/Toeslagen op goede gronden de huurtoeslag over 2018 heeft vastgesteld op € 2.858,-.
Standpunt eiseres
3. Eiseres voert aan 15% van haar inkomen een bijzonder inkomen is. Zij stelt dat Belastingdienst/Toeslagen onvoldoende rekening heeft gehouden met het feit dat zij een extra WAO-uitkering krijgt voor zorgdoeleinden. Dit moet volgens haar buiten beschouwing worden gelaten bij de vaststelling van het verzamelinkomen.
Wettelijk kader
4. De van toepassing zijnde wettelijke bepalingen zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling van het geschil
5. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur voor de inkomstenbelasting (in de volksmond Belastingdienst blauw) en de Belastingdienst/Toeslagen (Belastingdienst rood) twee verschillende bestuursorganen zijn, die los van elkaar staan en hun eigen bevoegdheden hebben. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is bevoegd het verzamelinkomen en het vermogen vast te stellen. De Belastingdienst/Toeslagen is bevoegd de inkomensafhankelijke regelingen uit te voeren.
6. De huurtoeslag is een inkomensafhankelijke regeling in de zin van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir).
6.1
In artikel 2b, eerste lid, van het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht) is bepaald dat op verzoek bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Awir, voor zover het gaat om het toekennen van huurtoeslag, een aantal bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing blijft. Onder e is – voor zover hier relevant – bepaald dat hieronder vallen: verhogingen op grond van artikel 22 van de WAO voor zover het bedrag van de verhoging niet hoger is dan het in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB genoemde drempelbedrag voor uitgaven voor specifieke zorgkosten.
6.2
Artikel 2b van het Bht verwijst dwingendrechtelijk naar het drempelbedrag dat is genoemd in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB en dat betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen geen belangenafweging kan maken dan wel maatwerk kan leveren. De Belastingdienst/Toeslagen kon daarom slechts het wettelijk vastgestelde drempelbedrag van € 131,- zoals dat gold in 2018, in mindering brengen op het toetsingsinkomen.
7. Belastingdienst/Toeslagen is terecht uitgegaan van de gegevens van de inspecteur voor de inkomstenbelasting, die heeft aangegeven dat het verzamelinkomen in 2018 € 17.734,- bedraagt. Belastingdienst/Toeslagen heeft hierop op grond van artikel 2b, eerste lid, van het Bht een bedrag van € 131,- in mindering gebracht. Dat betekent dat het gecorrigeerde inkomen op goede gronden op € 17.603,- is vastgesteld. Nu eiseres voor het overige niet heeft aangevoerd dat Belastingdienst/Toeslagen van onjuiste gegevens zou uitgaan bij de vaststelling van de huurtoeslag, is huurtoeslag over 2018 op goede gronden vastgesteld op € 2.858,-.
8. Nu eiseres meer huurtoeslag heeft ontvangen, dan waar zij recht op had, dient eiseres het verschil terug te betalen.
Ter zitting heeft de gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen toegelicht dat eiseres een betalingsregeling op maat kan aanvragen. In dat kader zullen de inkomsten en uitgaven van eiseres worden bekeken. Na een periode van 24 maanden zal niet actief meer worden ingevorderd. Wel zal gedurende een periode van drie jaar nog mogelijke betalingen worden verrekend. De gemachtigde van Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting toegezegd dat eiseres een formulier zal worden toegezonden waarmee zij een aanvraag om een betalingsregeling kan aanvragen.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 12 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

Wet op de huurtoeslag
Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].
Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen
Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…].
Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
[…].
Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…].
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[…].
Artikel 20
1. Indien na de toekenning van de tegemoetkoming uit een eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging van een inkomensgegeven of niet in Nederland belastbaar inkomen blijkt dat de tegemoetkoming tot een te hoog of te laag bedrag is toegekend, herziet de Belastingdienst/Toeslagen de tegemoetkoming met inachtneming van die eerste vaststelling, eerste bepaling of wijziging.
[…].
Algemene wet inzake rijksbelastingen
Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
[…].
Artikel 21a
1. Er is een basisregistratie inkomen waarin inkomensgegevens met bijbehorende temporele en meta-kenmerken zijn opgenomen. Het inkomensgegeven, bedoeld in de vorige volzin, is een authentiek gegeven.
[…].
Besluit op de huurtoeslag
Artikel 2b
1. Op verzoek blijven bij de toepassing van artikel 7, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen voor zover het betreft het toekennen van een huurtoeslag, de navolgende bestanddelen van het toetsingsinkomen buiten beschouwing:
[…].
e. verhogingen op grond van artikel 10 van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, artikel 2:51 of 3:9 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten of artikel 22 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover het bedrag van de verhoging niet hoger is dan het in artikel 6.20, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 genoemde drempelbedrag voor uitgaven voor specifieke zorgkosten.
Wet op de inkomstenbelasting 2001
Artikel 6.20
1. Uitgaven voor specifieke zorgkosten worden in aanmerking genomen voor zover zij samen, na toepassing van de verhoging ingevolge artikel 6.19, meer bedragen dan:
a. Indien het verzamelinkomen vóór toepassing van de persoonsgebonden aftrek € 7.586 niet te boven gaat: € 131;
[…].