ECLI:NL:RBZWB:2022:2599

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
12 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_853
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van kinderopvangtoeslag en de status van de toeslagpartner

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 mei 2022, werd het beroep van eiseres tegen de beslissing van de Belastingdienst/Toeslagen behandeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 25 september 2020, waarin haar kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 werd stopgezet. De Belastingdienst/Toeslagen stelde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van de toeslag, omdat haar toeslagpartner, [naam man], niet voldeed aan de eisen van werk of studie. Eiseres voerde aan dat zij feitelijk als alleenstaande ouder diende te worden beschouwd, omdat [naam man] niet bij haar woonde en geen financiële bijdrage leverde. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de feitelijke situatie, [naam man] nog steeds als toeslagpartner werd aangemerkt, omdat zij gehuwd waren en er geen verzoek tot echtscheiding was ingediend vóór 22 december 2020. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht de kinderopvangtoeslag had stopgezet en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de juridische definitie van een toeslagpartner en de voorwaarden waaronder deze kan worden gewijzigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/853 KINDER

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 25 september 2020 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres meegedeeld dat de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 is gestopt.
In het besluit van 1 februari 2021 (bestreden besluit) heeft de Belastingdienst
/Toeslagen het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 26 april 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .

Overwegingen

1.
Feiten
Eiseres en de heer [naam man] ( [naam man] ) zijn in december 2015 gehuwd.
Op 6 december 2018 hebben eiseres en [naam man] een aanvraag kinderopvangtoeslag per 1 oktober 2018 ingediend. Deze aanvraag wordt geacht tevens te zijn gedaan voor de daaropvolgende jaren.
Dit geschil betreft het jaar 2020.
Bij besluit van 27 december 2019 is aan eiseres een voorschot kinderopvangtoeslag 2020 verstrekt van € 24.590,-. Het toetsingsinkomen is daarbij geschat op € 34.050,-.
Eiseres heeft op 20 juli 2020 aan de Belastingdienst/Toeslagen doorgegeven dat [naam man] zich heeft ingeschreven voor een avondcursus “Heren Knippen”.
In september 2020 heeft eiseres in reactie op een verzoek van de Belastingdienst/Toeslagen aangegeven dat [naam man] niet werkt, gestopt is met de kappersopleiding en geen re-integratietraject volgt.
In het primaire besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres meegedeeld dat de kinderopvangtoeslag per 1 januari 2020 is gestopt omdat haar toeslagpartner niet voldoet aan de voorwaarde dat hij werkt, studeert, een uitkering ontvangt of een verplichte inburgeringscursus volgt.
Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [naam man] de toeslagpartner van eiseres is, ook al woont hij op een ander adres dan eiseres. Zolang eiseres en [naam man] gehuwd zijn, zijn zij toeslagpartners. Eiseres heeft op 22 december 2020 een echtscheidingsverzoek ingediend, reden waarom de Belastingdienst/Toeslagen per 1 januari 2021 wel uitgaat van een scheiding van tafel en bed van eiseres en [naam man] . Vanaf die datum wordt er geen rekening meer gehouden met een toeslagpartner bij de bepaling van het recht op kinderopvangtoeslag van eiseres. Voor het jaar 2020 wordt echter dus nog wel uitgegaan van een toeslagpartner. Dat eiseres en [naam man] nimmer op hetzelfde adres hebben gewoond, is voor het recht op kinderopvangtoeslag niet relevant zolang er niet ook een verzoek tot echtscheiding is ingediend.
3.
Beroepsgronden
Eiseres voert aan dat de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte [naam man] als haar toeslagpartner heeft aangemerkt. Eiseres handelde te goeder trouw en meende recht te hebben op kinderopvangtoeslag. Feitelijk was eiseres een alleenstaande ouder en zij stond er in financieel opzicht alleen voor. Volgens eiseres wordt onvoldoende gekeken naar de gevolgen van de genomen beslissing, terwijl zij wel degelijk heeft voldaan aan de essentie van de wet.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
5.
Beoordeling
In geschil is of de kinderopvangtoeslag terecht per 1 januari 2020 is gestopt.
Niet in geschil is een eventuele terugvordering van teveel verstrekt voorschot kinderopvang-toeslag over 2020, nu daarover nog geen beslissing is genomen.
De rechtbank overweegt dat vaststaat dat eiseres en [naam man] in december 2015 zijn getrouwd en dat uit dit huwelijk twee kinderen zijn geboren. Eiseres en [naam man] hebben samen kinderopvangtoeslag aangevraagd.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat [naam man] door de Belastingdienst/Toeslagen ten onrechte als haar toeslagpartner wordt aangemerkt, nu [naam man] en zij nimmer hebben samengewoond en gedurende hun gehele huwelijk duurzaam gescheiden hebben geleefd.
Het enkele feit dat [naam man] en eiseres in het jaar in geding -2020- niet op hetzelfde adres woonden, maakt niet dat [naam man] niet als de toeslagpartner van eiseres dient te worden aangemerkt. Door de Belastingdienst/Toeslagen wordt niet betwist dat eiseres en [naam man] in 2020 gescheiden leefden. Dit is echter onvoldoende om [naam man] niet als toeslagpartner van eiseres te beschouwen. Immers, op grond van artikel 5a, vierde lid, van de Awr wordt een persoon pas niet (langer) als partner aangemerkt, als niet meer op hetzelfde adres wordt gewoond én er een verzoek tot echtscheiding is ingediend. Uit de gedingstukken blijkt dat eiseres op 22 december 2020 een echtscheidingsverzoek heeft ingediend. Pas op 22 december 2020 werd aldus voldaan aan de voorwaarden om [naam man] niet langer als toeslagpartner van eiseres aan te merken. Nu in artikel 5 van de Awir is bepaald dat een wijziging die zich voordoet na de eerste dag van de maand eerst in aanmerking wordt genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand, geldt dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht heeft gesteld dat eiseres pas vanaf de maand januari 2021 geen toeslagpartner meer heeft. Dit betekent dat [naam man] in het jaar 2020 door de Belastingdienst/Toeslagen terecht als toeslagpartner van eiseres wordt aangemerkt.
In september 2020 heeft eiseres aangegeven dat [naam man] niet werkt, gestopt is met de kappersopleiding en geen re-integratietraject volgt. Voorts staat vast dat [naam man] in 2020 geen uitkering genoot. Dit betekent dat niet is voldaan aan de voorwaarde uit artikel 1.6, eerste lid, van de Wko en eiseres dus geen aanspraak kan maken op kinderopvangtoeslag over 2020. Dat, zoals is gesteld, eiseres feitelijk als alleenstaande ouder dient te worden beschouwd omdat [naam man] geen financiële bijdrage heeft geleverd in de jaren dat eiseres met hem gehuwd was, kan niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de kinderopvangtoeslag terecht per 1 januari 2020 is gestopt.
6.
Conclusie
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard.
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 12 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage – wettelijk kader

Op grond van artikel 1.5, tweede lid, van de Wet kinderopvang (Wko) worden een ouder en diens partner die tevens ouder is voor de toepassing van deze wet geacht gezamenlijk één aanspraak te hebben.
Op grond van artikel 1.6, eerste lid, aanhef en onder a en i, onderdelen 1, 2 of 3, van de Wko heeft een ouder voor een berekeningsjaar aanspraak op kinderopvangtoeslag, indien de ouder tegenwoordige arbeid verricht of recht heeft op een uitkering en gebruik maakt van een in één van de genoemde onderdelen bedoelde voorziening gericht op arbeidsinschakeling (re-integratietraject).
In artikel 1.3, tweede lid, van de Wko is bepaald dat de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) van toepassing is.
In artikel 3, eerste lid van de Awir is bepaald dat de partner degene is die op grond van artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) als partner wordt aangemerkt.
Artikel 5a van de Awr luidt, voor zover hier van belang:
1. Als partner wordt aangemerkt:
a. de echtgenoot;
(…)
4. In afwijking van het eerste lid wordt een persoon niet meer als partner aangemerkt ingeval:
a. een verzoek, zoals bedoeld in artikel 150, respectievelijk 169 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek tot echtscheiding, respectievelijk tot scheiding van tafel en bed is ingediend, en
b. hij niet meer op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende registratie buiten Nederland staat ingeschreven als de belastingplichtige.
Op grond artikel 5 van de Awir wordt -voor zover hier van belang- een wijziging in de omstandigheden van de belanghebbende of de partner die zich voordoet na de eerste dag van de maand, in aanmerking genomen vanaf de eerste dag van de daaropvolgende maand.