Op 13 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Borsele. De zaak betreft een beroep tegen de niet-ontvankelijk verklaring van het bezwaar dat belanghebbende had ingediend tegen de vaststelling van de WOZ-waarde van zijn woning voor het jaar 2019. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde vastgesteld op € 230.000,- in een beschikking van 28 mei 2019. Belanghebbende maakte op 3 juli 2019 bezwaar, maar dit bezwaar werd door de heffingsambtenaar in de uitspraak op bezwaar van 16 januari 2020 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat zou zijn ingediend.
Belanghebbende ging hiertegen in beroep. De rechtbank heeft de zaak zonder zitting behandeld, waarbij belanghebbende geen bezwaar had tegen deze werkwijze. De heffingsambtenaar heeft later erkend dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bezwaarschrift tijdig was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn liep van 29 mei 2019 tot 10 juli 2019 en dat het bezwaarschrift op 3 juli 2019 was ontvangen.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de heffingsambtenaar opgedragen om binnen zes weken opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende. Tevens is de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 541,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.