Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de belanghebbende, vertegenwoordigd door een curator, in beroep gegaan tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 22 juli 2020 een uitspraak op bezwaar gedaan tegen een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. De belanghebbende had een teruggaaf van € 20.792,66 verzocht, maar de inspecteur had dit verzoek slechts gedeeltelijk goedgekeurd, met een teruggaaf van € 14.947. De inspecteur weigerde echter een deel van de teruggaaf omdat het verzoek niet tijdig was ingediend, namelijk niet binnen vijf jaar na het belastingjaar.
Tijdens de zitting op 28 april 2022 in Breda, werd de zaak besproken. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen, omdat de beslissing van de inspecteur op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur een onjuiste rechtsmiddelverwijzing had gegeven in zijn beslissing van 8 juni 2020, wat aanleiding gaf om de inspecteur te verplichten het griffierecht van € 354 aan de belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 12 mei 2022 door rechter V.A. Burgers, in aanwezigheid van griffier M.J. van Balkom. De rechtbank heeft de belanghebbende in het ongelijk gesteld, maar heeft wel de inspecteur opgedragen het griffierecht te vergoeden. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.