ECLI:NL:RBZWB:2022:2663

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 mei 2022
Publicatiedatum
16 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8335
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank in belastingzaak met teruggaafverzoek omzetbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is de belanghebbende, vertegenwoordigd door een curator, in beroep gegaan tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had op 22 juli 2020 een uitspraak op bezwaar gedaan tegen een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019. De belanghebbende had een teruggaaf van € 20.792,66 verzocht, maar de inspecteur had dit verzoek slechts gedeeltelijk goedgekeurd, met een teruggaaf van € 14.947. De inspecteur weigerde echter een deel van de teruggaaf omdat het verzoek niet tijdig was ingediend, namelijk niet binnen vijf jaar na het belastingjaar.

Tijdens de zitting op 28 april 2022 in Breda, werd de zaak besproken. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om de zaak te behandelen, omdat de beslissing van de inspecteur op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) niet vatbaar is voor bezwaar en beroep. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur een onjuiste rechtsmiddelverwijzing had gegeven in zijn beslissing van 8 juni 2020, wat aanleiding gaf om de inspecteur te verplichten het griffierecht van € 354 aan de belanghebbende te vergoeden.

De uitspraak is gedaan op 12 mei 2022 door rechter V.A. Burgers, in aanwezigheid van griffier M.J. van Balkom. De rechtbank heeft de belanghebbende in het ongelijk gesteld, maar heeft wel de inspecteur opgedragen het griffierecht te vergoeden. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 20/8335
uitspraak van 12 mei 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], voorheen gevestigd te [plaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 juli 2020 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking omzetbelasting teruggaaf over het tijdvak 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [curator] , curator in het faillissement van belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd;
- draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 354 te vergoeden.

2.Gronden

2.1.
Namens belanghebbende heeft de curator bij brief van 18 februari 2020 verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting over het tijdvak 21 januari 2014 tot en met 31 december 2019 van in totaal € 20.792,66.
2.2.
De inspecteur heeft de teruggaaf omzetbelasting bij beschikking van 8 juni 2020 vastgesteld op € 14.947. De inspecteur heeft de teruggaaf van omzetbelasting van € 5.864,13 vermeld op een factuur van 24 juli 2014 niet verleend omdat het verzoek niet is gedaan binnen vijf jaar na het einde van het belastingjaar. [1]
2.3.
De inspecteur heeft belanghebbendes bezwaar tegen de beschikking ongegrond verklaard. Hiertegen is belanghebbende in beroep gegaan.
2.4.
Belanghebbende heeft weliswaar bezwaar gemaakt tegen een ingevolge een belastingwet genomen beslissing, maar niet tegen een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. [2] De beslissing van de inspecteur is een beslissing die is genomen op grond van artikel 65 van de AWR. Een dergelijke beslissing is niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard.
2.5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Wel ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur op te dragen het griffierecht aan belanghebbende te vergoeden omdat in de beslissing van 8 juni 2020 een onjuiste rechtsmiddelverwijzing is vermeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, op 12 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.

Voetnoten

1.Artikel 20, derde lid, van de AWR.
2.Artikel 26, eerste lid, van de AWR