In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de beëindiging van de Ziektewet-uitkering. Eiser, die als leidinggevend elektromonteur werkte, was sinds 26 september 2019 arbeidsongeschikt door psychische klachten en ontving een Ziektewet-uitkering. Het UWV heeft in een besluit van 1 oktober 2020 vastgesteld dat eiser vanaf 30 oktober 2020 geen recht meer had op deze uitkering, wat door eiser werd bestreden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een zitting op 17 februari 2022, waar eiser en een vertegenwoordiger van het UWV aanwezig waren.
De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV getoetst, waarbij de verzekeringsartsen concludeerden dat eiser arbeidsongeschikt was door een autisme spectrum stoornis. De rechtbank oordeelde dat het UWV terecht had vastgesteld dat eiser niet in staat was om meer dan 65% van zijn maatmaninkomen te verdienen en dat de beëindiging van de uitkering per 30 oktober 2020 gerechtvaardigd was. Eiser had geen medische onderbouwing voor zijn stelling dat hij meer uren beperkt moest worden dan de 36 uur die in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) was vastgesteld.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor een Ziektewet-uitkering. De rechtbank oordeelde dat de geselecteerde functies die het UWV had aangedragen, passend waren voor eiser, en dat de mate van arbeidsongeschiktheid correct was vastgesteld. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.