ECLI:NL:RBZWB:2022:2713
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Veroordeling in proceskosten na intrekking beroep tegen UWV-besluit
In deze zaak heeft verzoeker beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 24 september 2020, waarin zijn bezwaren tegen een eerder besluit van 17 december 2019 ongegrond zijn verklaard. Dit eerdere besluit hield in dat verzoeker vanaf 18 januari 2020 geen recht meer had op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Op 8 maart 2022 heeft het UWV echter de bezwaren van verzoeker gegrond verklaard en zijn uitkering met terugwerkende kracht voortgezet. Hierop heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken, maar verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), geoordeeld dat het UWV in de proceskosten van verzoeker moet worden veroordeeld, aangezien het bestuursorgaan aan verzoeker tegemoet is gekomen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 2.059,00 voor de rechtsbijstand en € 2.039,08 voor de kosten van de expertise, wat resulteert in een totale proceskostenvergoeding van € 4.098,08. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het UWV het griffierecht van € 48,00 aan verzoeker dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen aparte veroordeling nodig is.
De uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig op 17 mei 2022 en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij de rechtbank.