ECLI:NL:RBZWB:2022:2717

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8154
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de herziening van een WIA-uitkering en de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 mei 2022, wordt het beroep van eiser tegen de herziene toekenning van een WIA-uitkering beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.F.M. Gulickx, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV, dat zijn WIA-uitkering had herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Het UWV had op 4 februari 2020 een herbeoordeling uitgevoerd op verzoek van de ex-werkgever van eiser, die had aangegeven dat er sprake was van toegenomen klachten. Eiser stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid inmiddels 80-100% was, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid op 48,84% had vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de verzekeringsarts b&b van het UWV zorgvuldig had gehandeld en dat er geen medische gronden waren om de vastgestelde beperkingen te betwisten. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd voor zijn claim van volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat het UWV de WIA-uitkering correct had herzien en dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8154 WIA

uitspraak van 17 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam 1] , eiser,

gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.
Als derde partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [plaatsnaam 2] .

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herziene
toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 4 februari 2020 (primair besluit), na een herbeoordeling op verzoek van [naam derde-partij] (ex-werkgever), de WIA-uitkering van eiser herzien en een uitkering toegekend met ingang van 1 mei 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
Met het bestreden besluit van 21 augustus 2020 heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
Eiser heeft aanvullende beroepschriften ingediend. De verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV heeft op het ingediende beroepschrift en de aanvullingen daarop gereageerd. Vervolgens heeft eiser stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn standpunt.
1.4
De rechtbank heeft het beroep op 5 april 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, vergezeld van zijn bewindvoerder [naam bewindvoerder] en bijgestaan door de gemachtigde van eiser, en de gemachtigde van het UWV mr. M. Reitsma. Namens de
ex-werkgever was niemand aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020 heeft vastgesteld op 48,84%
.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden. Bij deze beoordeling is van belang of eiser medische beperkingen heeft en of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020 heeft vastgesteld op 48,84%
.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiser is werkzaam geweest als vrachtwagenchauffeur
.Voor dat werk is hij uitgevallen vanwege psychische klachten
.Later kreeg eiser ook lichamelijke klachten.
Bij besluit van 17 april 2014 heeft het UWV aan eiser een WIA-uitkering toegekend met ingang van 17 april 2014 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 54,18%. Dit betreft een zogenaamde loongerelateerde uitkering in verband met werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering). Bij besluit van 19 december 2016 heeft het UWV eiser meegedeeld dat zijn loongerelateerde WGA-uitkering vanaf 17 februari 2017 wijzigt naar een WGA-vervolguitkering.
Eisers mate van arbeidsongeschiktheid is in oktober 2017 op verzoek van de ex-werkgever opnieuw beoordeeld. Bij besluit van 31 oktober 2017 heeft het UWV eisers WGA-vervolguitkering herzien en is aan eiser een uitkering toegekend vanaf 1 januari 2018 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
Op 24 september 2019 heeft de ex-werkgever opnieuw om herbeoordeling verzocht vanwege toegenomen klachten bij eiser.
Bij het primaire besluit heeft het UWV de WGA-vervolguitkering van eiser herzien en een vervolguitkering toegekend met ingang van 1 mei 2020.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Zijn de beperkingen juist vastgesteld?
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op een rapportage van een verzekeringsarts b&b van het UWV.
4.1
De verzekeringsarts b&b heeft eiser telefonisch gesproken op een hoorzitting en het dossier bestudeerd, waaronder de medische informatie. De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat niet gebleken is dat de primaire verzekeringsarts een onjuist of onvolledig beeld had van de gezondheidstoestand van eiser. Volgens de verzekeringsarts b&b is geen sprake van volledige arbeidsongeschiktheid, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarden voor ‘geen benutbare mogelijkheden’ in het Schattingsbesluit. De primaire verzekeringsarts is bij het opstellen van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 29 januari 2020 uitgegaan van beperkingen voor hand- en vingergebruik, de rugfunctie, en de psychische belastbaarheid. Voor meer beperkingen is volgens de verzekeringsarts b&b geen aanleiding. De ervaren rugklachten zijn niet te verklaren vanuit de - gezien de leeftijd - niet ernstige artrose met een geringe progressie. Door de primaire verzekeringsarts zijn aan de handen buiten drukpijn geen andere uitingen van artrose gezien. Daarnaast heeft eiser voor de eerder vastgestelde matig ernstige depressieve episode geen begeleiding meer. Wel heeft hij nog medicatie en ondersteuning vanuit het maatschappelijk werk voor praktische zaken. Bij een MRI-onderzoek vanwege (een verdenking van) een beroerte zijn geen afwijkingen gevonden. Het feit dat eiser meer klachten ervaart, betekent volgens de verzekeringsarts b&b niet dat sprake is van medisch objectiveerbare stoornissen die moeten leiden tot meer beperkingen.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij toegenomen arbeidsongeschikt is, namelijk 80-100%. De artrose is progressief en eiser heeft steeds meer pijnklachten, waarvoor hij medicatie gebruikt. Door deze medicatie is deelname aan het verkeer en werken met machines niet mogelijk. Daarnaast heeft hij in oktober 2018 (een verdenking van) een beroerte gehad. Ook zijn psychische klachten zijn toegenomen en gaan gepaard met slecht slapen. Daarom moeten er volgens eiser meer beperkingen worden aangenomen in de FML. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser in beroep stukken ingebracht, namelijk een afschrift van zijn medisch dossier, een door eiser ingevulde FML, patiënteninformatie over een electro-myografisch onderzoek (EMG), uitslagen van glucosetests, brieven van 22 maart 2021 en 7 april 2021 (2x) van neuroloog [naam neuroloog] ( [naam ziekenhuis] Ziekenhuis) en een weergave van een gesprek van 7 april 2021 met de neuroloog, een patiëntenkaart van huisarts [naam huisarts] , een brief van 9 juni 2021 van Werkplein Hart van West-Brabant, een besluit van 30 april 2021 tot toekenning van een deeltaxipas vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), een gespreksverslag over begeleiding en ondersteuning vanuit de Wmo, een brief van 20 december 2021 van eisers bewindvoerder, en een brief van 28 februari 2022 van ouderenpsychiater [naam ouderenpsychiater] .
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt dat hij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder handen- en rugklachten en psychische klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
De rechtbank volgt eisers stelling, dat hij volledig arbeidsongeschikt is, niet. In artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zijn criteria opgenomen met betrekking tot ‘geen benutbare mogelijkheden’. Eiser stelt dat hij geen benutbare mogelijkheden heeft, omdat hij voor het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven (ADL) dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij op alle vlakken ondersteuning nodig heeft, zoals hulp van een bewindvoerder en Impegno voor zijn administratieve en financiële zaken, en huishoudelijke ondersteuning vanuit de Wmo. Volgens de toelichting op artikel 2 is echter sprake van ADL-afhankelijkheid als een verzekerde niet in staat is om zelfstandig de zeer basale activiteiten uit te voeren die nodig zijn voor de primaire fysieke zelfstandigheid. Het gaat dan om onder andere eten, drinken, wassen, toiletgang, binnenshuis lopen en zitten. Hoewel eiser beperkt is, zoals ook door de verzekeringsarts b&b is omschreven, heeft eiser onvoldoende met (medische) stukken onderbouwd dat sprake is van dermate ADL-afhankelijkheid dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b voldoende rekening heeft gehouden met eisers beperkingen. Volgens vaste rechtspraak is de subjectieve beleving en ervaring van eisers klachten niet beslissend bij de beantwoording van de vraag welke beperkingen in objectieve zin bij hem zijn vast te stellen. Alleen de medisch te objectiveren beperkingen zijn van belang bij het vaststellen van de mate van arbeidsongeschiktheid als bedoeld in de Wet WIA. In de rapportage van de verzekeringsarts b&b is aandacht besteed aan de artrose, de hand- en rugklachten en de psychische klachten.
Eiser heeft in beroep (medische) stukken ingebracht van zijn huisarts, de neuroloog en de ouderenpsychiater, maar daarin zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de door hem geclaimde, ernstigere klachten en beperkingen op de datum in geding, en op de wijze zoals hij die ervaart. De neuroloog schrijft, na de datum in geding, over leeftijd-gerelateerde slijtage. Voor de psychische klachten heeft eiser geen behandeling meer. Daarbij komt dat een deel van de overgelegde stukken niet ziet op de datum in geding (1 mei 2020) of op de mate van arbeidsongeschiktheid voor werk (bijvoorbeeld de WMO-voorzieningen) dan wel slechts een beschrijving weergeeft van de door eiser ervaren klachten. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om te twijfelen aan de beoordeling door de verzekeringsarts in zijn rapportage waarin hij zijn bevindingen inzichtelijk en overtuigend heeft beargumenteerd. Niet gebleken is dat in de FML van 29 januari 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
De rechtbank kan een deskundige benoemen wanneer zij in de beschikbare stukken of in de aangevoerde argumenten aanleiding ziet te twijfelen aan de juistheid van de aannames en conclusies van het UWV. De rechtbank ziet in de door eiser overgelegde informatie, gezien het voorgaande, geen aanleiding voor het instellen van een nader onderzoek door een onafhankelijke deskundige.
Zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt?
5.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker industrie (samenstellen van printplaten; Sbc-code 111180), wikkelaar (nieuw en revisie; Sbc-code 267053) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
5.2
Eiser heeft aangevoerd dat deze functies ten onrechte geschikt worden geacht. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat hij gezien zijn beperkingen ten aanzien van de handfunctie, het hanteren van handgereedschap, knijp- en grijpkracht en schroefbewegingen niet in staat is deze functies uit te voeren. Daarnaast voert hij aan dat hij bij de functie van productiemedewerker te beperkt is in zijn geheugen en niet veelvuldig kan reiken en buigen. Bij de functie van wikkelaar dient meer getild te worden dan waar eiser toe in staat is. Ook is het precisiewerk bij de functie van monteur printplaten niet mogelijk volgens eiser.
5.3
De rechtbank ziet geen reden om te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn. De rechtbank verwijst naar het rapport van de arbeidsdeskundige van 3 februari 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 18 augustus 2020
.Met name in het laatstgenoemde rapport is inzichtelijk en per functie gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. Zijn standpunt dat hij niet in staat is de geduide functies te verrichten, vloeit voort uit zijn opvatting dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 4.3 heeft geconcludeerd is die opvatting niet juist.
De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Is de mate van arbeidsongeschiktheid juist vastgesteld?
6. Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 48,84%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020 heeft vastgesteld op 48,84%
.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2020 heeft vastgesteld op 48,84% en aan eiser een WGA-vervolguitkering heeft toegekend naar de arbeidsongeschiktheidsklasse 45 tot 55%
.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen vergoeding voor proceskosten. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 17 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat (pas) recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
In artikel 60, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat, indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, de WGA-uitkering bestaat uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) zijn benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig indien:
a. betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet toelating zorginstellingen die zorg verleent waarop aanspraak bestaat ingevolge de Wet langdurige zorg, met uitzondering van een inrichting waar geestelijk gestoorde delinquenten van overheidswege verpleegd worden;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties, niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.