ECLI:NL:RBZWB:2022:2724

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
18 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1092
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit UWV inzake WIA-uitkering en arbeidsongeschiktheid

Op 19 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 januari 2021 van het UWV, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) was afgewezen. Tijdens de zitting op 26 april 2022 in Breda was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiser was voorheen werkzaam als heftruckchauffeur en was sinds 25 januari 2018 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten. Het UWV had eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, maar had in het bestreden besluit de bezwaren van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die concludeerden dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was, ondanks zijn klachten.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hadden beoordeeld. Eiser had geen nieuwe informatie ingediend die de beoordeling van het UWV zou kunnen weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1092 WIA

uitspraak van 19 mei 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. S. Maachi,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 25 januari 2021 (bestreden besluit) van het UWV inzake de toekenning van een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 26 april 2022. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Reitsma.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur voor 28,25 uur per week. Voor dat werk is hij op 25 januari 2018 uitgevallen door lichamelijke klachten. Gedurende de wachttijd heeft de voormalige werkgever als eigenrisicodrager voor de Ziektewet de Ziektewet uitgevoerd.
Bij besluit van 9 april 2020 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend met ingang van 23 januari 2020 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij het bestreden besluit zijn de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2.
Omvang geschil
In geschil is of het UWV terecht eiser per 23 januari 2020 80 tot 100% maar niet duurzaam arbeidsongeschikt acht. Verder is in geschil of het UWV bij de toekenning van de WGA-loonaanvullingsuitkering het dagloon op goede gronden heeft vastgesteld.
3.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
Artikel 2, vijfde lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
(Schattingsbesluit) bepaalt dat benutbare mogelijkheden alleen dan niet aanwezig zijn als:
a. betrokkene opgenomen is in een ziekenhuis of instelling die zorg verleent op grond van
de Wet langdurige zorg;
b. betrokkene bedlegerig is;
c. betrokkene voor het uitvoeren van activiteiten van het dagelijks leven dermate afhankelijk
is dat hij lichamelijk niet zelfredzaam is; of
d. betrokkene als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, in zijn
directe samenlevingsverband alsook in zijn sociale contacten, waaronder zijn werkrelaties,
niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is.
Op grond van artikel 13, eerste lid, van de WIA wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot arbeidsongeschiktheid heeft geleid is ingetreden, doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag. Lid 3 van dit artikel bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur regels met betrekking tot de vaststelling van het dagloon worden gesteld.
De in artikel 13, derde lid, van de WIA bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit). In artikel 13, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat onder referteperiode wordt verstaand de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaand aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden.
Artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit stelt dat het dagloon van de werknemer die vanaf de aanvang van de referteperiode tot en met de laatste dag van het eerste volledige aangiftetijdvak van dat jaar geen loon als bedoeld in artikel 14 of 15 van het Dagloonbesluit heeft genoten, wordt vastgesteld door bij de toepassing van artikel 16, eerste lid, van het Dagloonbesluit <<261>> te vervangen door: het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van de referteperiode.
4.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser op het spreekuur van
14 januari 2020 gezien. Er heeft geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Psychisch maakt eiser een gespannen en afstandelijke indruk. Hij spreekt gejaagd en is gepreoccupeerd met de druk die door zijn voormalige werkgever op hem is gelegd. De stemming is een chronisch gevoel van onbehagen en er zijn geen concentratiestoornissen noch geheugenstoornissen. Wel zijn er angstklachten in het kader van een angststoornis, te weten hyperventilatie. Er is sprake van onvoldoende ziektebesef en eiser externaliseert. Als diagnose stelt de verzekeringsarts een paranoïde persoonlijkheid, derangement interne knie en Morbus Scheuermann. De verzekeringsarts overweegt dat er nog steeds sprake is van knie- en rugklachten en dat eiser twee maanden geleden is gestopt met de psychologische behandeling. Volgens de verzekeringsarts is het medische beeld niet anders dan bij de eerstejaarsziektewet beoordeling. Eiser is, zowel op fysiek als psychisch vlak, nog niet uitbehandeld. De verzekeringsarts verwacht verbetering van de functionele mogelijkheden op lange termijn. Eiser is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige storingen, veelvuldige deadlines, hoog handelingstempo, conflicthantering en leidinggevende aspecten. Hij is beperkt voor duwen/trekken, tillen/dragen, het frequent hanteren van zware lasten, lopen, zitten en staan (al dan niet tijdens het werk), traplopen, klimmen en geknield of gehurkt actief zijn. De verzekeringsarts heeft een urenbeperking van vier uur per dag en twintig uur per week aangenomen.
De beperkingen en de belastbaarheid van eiser zijn neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 20 februari 2020.
Verzekeringsarts bezwaar en beroep [naam verzekeringsarts b & b] heeft het dossier bestudeerd – inclusief de in bezwaar overgelegde informatie van de orthopeden, psychiater en de uitdraai van het huisartsenjournaal – en is aanwezig geweest bij de telefonische hoorzitting op 28 september 2020. De verzekeringsarts bezwaar en beroep handhaaft de primaire beoordeling en is van mening dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. In de FML van 20 februari 2020 is vermeld dat de prognose ter zake verbetering van de belastbaarheid redelijk tot goed is. Op basis van het afwijkend anatomisch substraat is het medisch niet te begrijpen dat eiser niet zelfredzaam zou zijn. Buiten de klachten van de linkerknie zijn er weinig afwijkingen gevonden. Er bestaat een sterke discrepantie tussen hetgeen medisch geobjectiveerd kan worden en de subjectieve beleving. Er is nog geen sprake van een indicatie voor een nieuwe knieoperatie. Ten aanzien van de paranoïde persoonlijkheidsstoornis geldt dat eiser tot 2018 heeft kunnen functioneren met deze aandoening. Indien hij vertrouwen heeft in de behandelaar en een geestelijke bereidheid tot leren bestaat is er nog veel winst te behalen. Eiser dient zijn eigen impulsen beter te begrijpen en te accepteren. Voor de geclaimde extra beperkingen is, medisch gezien, geen argument. Dagstructuur en een zinvolle dagbesteding zouden de beperkingen kunnen verminderen. Eiser is in dat verband al beperkt voor het hanteren van conflicten.
4.2
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat het UWV ten onrechte geen IVA-uitkering heeft toegekend. Een verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Eiser stelt geen benutbare mogelijkheden (GBM) te hebben en herhaalt de in bezwaar aangevoerde extra beperkingen, namelijk de beperkingen voor doelmatig handelen, zelfstandig handelen, het handelingstempo, het hanteren van emotionele problemen van anderen, het uiten van gevoelens, conflicthantering en samenwerking. Ter zake GBM voert eiser aan dat hij een indicatie Wlz heeft aangevraagd, omdat hij onvoldoende zelfredzaam is en afhankelijk van anderen.
4.3
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder de psychische en lichamelijk klachten. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft in beroep geen nieuwe informatie ingediend.
De rechtbank heeft geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsartsen hebben aangenomen. Het UWV heeft op goede gronden de geclaimde extra beperkingen afgewezen.
Artikel 2, vijfde lid, sub c, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) bepaalt dat er geen benutbare mogelijkheden zijn als eiser opgenomen is in een ziekenhuis of instelling, al hij bedlegerig is, als hij voor het uitvoeren van activiteiten in het dagelijks leven dermate afhankelijk is dat hij niet lichamelijk zelfredzaam is of als hij als gevolg van een ernstige psychische stoornis in zijn zelfverzorging, zijn directe samenlevingsverband en in zijn sociale contacten niet of dermate minimaal functioneert dat hij psychisch niet zelfredzaam is. Het UWV hanteert voor de beoordeling van het bepaalde in artikel 2, vijfde lid, sub c van het Schattingsbesluit de Richtlijn Opname in Ziekenhuis of Instelling, Bedlegerigheid, ADL-afhankelijkheid en Onvermogen tot Persoonlijk en Sociaal Functioneren (Richtlijn). De rechtbank constateert op basis van het dossier en de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de Richtlijn bij de beoordeling in acht is genomen. Eiser is niet opgenomen in een instelling en van bedlegerigheid is geen sprake. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt dat eiser op grond van de medisch geobjectiveerde beperkingen lichamelijk voldoende zelfredzaam is. De rechtbank kan de redenering van het de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. Van psychische onzelfredzaamheid door een ernstige stoornis is de rechtbank evenmin gebleken. Uit de rapportage van de verzekeringsarts volgt dat eiser redelijk verzorgd en zelfstandig op het spreekuur van de verzekeringsarts verschijnt en de rest van het dossier bevestigt de psychische onzelfredzaamheid niet. Het beroep tegen de afgewezen Wlz-indicatie heeft de rechtbank in procedure BRE 21/405 Wlz bij uitspraak van heden ongegrond verklaard.
Niet gebleken is dat in de FML van 20 februari 2020 de beperkingen van eiser zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
4.4
Voor wat betreft de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak [1] dient de verzekeringsarts zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA. Hierbij wordt een inschatting gemaakt van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. De inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar na het ontstaan van het recht op een uitkering en in de periode daarna, dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. Indien die inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. Om de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid te beoordelen, maakt het UWV gebruik van het zogenaamde Beoordelingskader. De toepassing van het Beoordelingskader zelf is niet in geding.
Kort zakelijk weergegeven, beoordeelt de verzekeringsarts als eerste stap of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Onder herstel wordt dan verbetering van de functionele mogelijkheden en daarmee de belastbaarheid verstaan. Dat is het geval als sprake is van een progressief ziektebeeld zonder behandelingsmogelijkheden of een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Als de eerste stap niet leidt tot kwalificatie van duurzame arbeidsongeschiktheid, is verbetering van de belastbaarheid niet uitgesloten en volgt de tweede stap. Bij de tweede stap beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. Er is ofwel een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden dan wel is verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks te verwachten. Indien in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht, beoordeelt de verzekeringsarts of, en zo ja, in hoeverre, de verbetering van de belastbaarheid na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Dan zijn er weer twee mogelijkheden, namelijk dat er een redelijke of goede verwachting is dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden (hiervan is alleen sprake bij een behandeling, waarvan vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid) ofwel verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.
4.5
De verzekeringsarts heeft in de rapportage voldoende inzichtelijk en deugdelijk gemotiveerd dat de volledige arbeidsongeschiktheid niet duurzaam is, omdat er nog behandelmogelijkheden zijn. De verwachting is gerechtvaardigd dat de belastbaarheid van eiser zal kunnen verbeteren en zijn functionele mogelijkheden op lange termijn zullen toenemen. Eiser heeft geen (medische) gegevens ingebracht die erop wijzen dat in zijn geval de medische belastbaarheid onjuist is weergegeven en dat ten tijde hier in geding met de genoemde behandelmogelijkheden geen toename van zijn functionele mogelijkheden zou kunnen worden bereikt. Het UWV heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de volledige arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam is, zodat hem terecht een IVA-uitkering is geweigerd.
5.
Arbeidskundige beoordeling
5.1
De primaire arbeidsdeskundige heeft voor eiser per einde wachttijd geen functies kunnen duiden. Eiser is 100% arbeidsongeschikt.
5.2
Eiser heeft tijdens de mondelinge behandeling nog aangevoerd dat het UWV in het bestreden besluit het dagloon ten onrechte niet op grond van artikel 17 van het Dagloonbesluit heeft vastgesteld. Eiser is de gehele beroepsprocedure in de gelegenheid geweest om deze grond aan te voeren. Nu de grond pas ter zitting is aangevoerd, is de grond tardief aangevoerd. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling.
5.3
Eiser heeft arbeidskundig enkel aangevoerd dat het UWV bij de dagloonbepaling ten onrechte niet is uitgegaan van de loongegevens over 2019 en dat eiser recht heeft op het maximumdagloon. De rechtbank wijst deze grond af, omdat de wet en regelgeving nu eenmaal bepalen dat de referteperiode bij eiser (uitgaande van de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 25 januari 2018) loopt vanaf 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017. Het UWV is op goede gronden van deze referteperiode uitgegaan. Uit het dossier leidt de rechtbank af dat eiser in de eerste maand van de referteperiode (januari 2017) geen inkomsten heeft verdiend, zodat het UWV eiser op goede gronden ook als starter/herintreder heeft beschouwd in de zin van artikel 18, eerste lid, van het Dagloonbesluit en in de referteperiode van 45 sv-dagen is uitgegaan in plaats van de gebruikelijke 261 sv-dagen. De door het UWV gehanteerde bedragen volgen uit de polisadministratie. Eiser heeft voor de referteperiode geen informatie overgelegd die de rechtbank doen twijfelen aan de bij de beoordeling in acht genomen bedragen en het bij de toekenning bepaalde dagloon van € 80,79 (inclusief indexering). De over 2019 overgelegde informatie valt buiten de referteperiode. Omdat het maximumdagloon in januari 2020
€ 219,28 bruto per dag bedroeg en het vastgestelde dagloon daar ruimschoots onderligt, is er geen grondslag voor verhoging van het dagloon van eiser naar het maximumdagloon. De beroepsgrond faalt.
6.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Omdat het UWV per einde wachttijd geen functies voor eiser kon duiden, is eiser 100% arbeidsongeschikt. Omdat eiser dit ook niet betwist, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Gelet op het voorgaande heeft het UWV terecht aan eiser per 23 januari 2020 een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.
7.
Proceskosten en griffierecht
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard is er geen reden om een proceskostenveroordeling uit te spreken. Ook bestaat geen aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser moet worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 19 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld Centrale Raad van Beroep 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.