Op 19 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het UWV over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 25 januari 2021 van het UWV, waarin zijn aanvraag voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) was afgewezen. Tijdens de zitting op 26 april 2022 in Breda was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het UWV werd vertegenwoordigd door mr. M. Reitsma.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Eiser was voorheen werkzaam als heftruckchauffeur en was sinds 25 januari 2018 arbeidsongeschikt door lichamelijke klachten. Het UWV had eerder een WGA-loonaanvullingsuitkering toegekend, maar had in het bestreden besluit de bezwaren van eiser tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen van het UWV in overweging genomen, die concludeerden dat eiser niet duurzaam arbeidsongeschikt was, ondanks zijn klachten.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de klachten van eiser adequaat hadden beoordeeld. Eiser had geen nieuwe informatie ingediend die de beoordeling van het UWV zou kunnen weerleggen. De rechtbank concludeerde dat het UWV op goede gronden had vastgesteld dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was, en dat de WIA-uitkering terecht was geweigerd. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling uitgesproken.