ECLI:NL:RBZWB:2022:2732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
19 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1992
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-3) door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-3), maar deze aanvraag werd door de minister afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de eiser zijn loonaangifte voor de maand juni 2020 niet tijdig had ingediend, namelijk niet voor de peildatum van 26 augustus 2020. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister op goede gronden heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen, aangezien de wetgeving rondom de NOW-3 expliciet een peildatum hanteert om fraude en misbruik te voorkomen. De eiser voerde aan dat hij loonaangifte had gedaan, maar dit was pas na de uiterste datum. De rechtbank oordeelde dat er geen reden was om van de peildatum af te wijken, en dat de situatie van de eiser niet vergelijkbaar was met de gevallen waarin de minister wel een uitzondering zou kunnen maken. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de minister.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1992 NOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde] ,
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 3 maart 2021 (primair besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser voor een derde tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid vierde tranche (Now-3) afgewezen.
In het besluit van 26 maart 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig de gemachtigde van eiser en namens de minister mr. J.F.C.A.M. Weterings, werkzaam bij het UWV.
De uitspraaktermijn is met zes weken verlengd.

Overwegingen

1. Op 21 februari 2021 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op grond van de Now-3.
Met het primaire besluit heeft de minister de aanvraag afgewezen. De minister heeft daaraan ten grondslag gelegd dat er geen loonkosten bekend zijn over de maanden april en juni 2020 omdat eiser geen loonaangifte heeft gedaan.
Het bezwaar daartegen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. Het primaire besluit is daarmee in stand gebleven. De minister heeft in het bestreden besluit toegelicht dat voor de bepaling van de loonsom wordt uitgegaan van de loonaangifte zoals die uiterlijk op 26 augustus 2020 is ingediend.
2. In geschil is of de minister op goede gronden de aanvraag voor een tegemoetkoming op grond van de Now-3 heeft afgewezen.
3. Eiser voert aan dat hij wel degelijk loonaangifte heeft gedaan, maar dat dit achteraf is gedaan. De late aangifte van loonheffingen over 2020 is volgens eiser gekomen door de overname van bedrijfsactiviteiten van [naam bedrijf 1] , dochter van [naam bedrijf 2] , dochter van [naam bedrijf 3] De bedrijfsactiviteiten zijn door eiser overgenomen in de loop van 2019 en hebben in 2020 zijn volledige effect gekregen. Eiser heeft toegelicht dat hij één medewerker in dienst had in 2020 (mevrouw [naam vrouw] ) en dat die ook een jaaropgave heeft gekregen en is uitbetaald. Eiser wijst erop dat het enkele feit, dat hij niet heeft voldaan aan de uiterste datum van indiening van de loonaangifte van 26 augustus 2020, leidt tot een financiële strop voor [naam eiser] .
4. In artikel 18 van de Now-3 is bepaald dat de minister op grond van dit hoofdstuk aan een werkgever, die gedurende een aaneengesloten periode van drie kalendermaanden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 mei 2021 verwacht te worden geconfronteerd met een daling van de omzet van ten minste 20%, per loonheffingennummer een subsidie kan verlenen over de loonsom in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 maart 2021.
Op grond van artikel 9, eerste en tweede lid, van de Now-3 in verbinding met artikel 20 van de Now-3 wordt voor de berekening van het voorschot uitgegaan van de loonsom, zoals berekend op grond van artikel 19, eerste tot en met vierde lid.
In artikel 19, tweede lid, van de Now-3 is bepaald dat voor de loonsom wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020.
Uit het zevende lid volgt dat bij de beoordeling van het recht op tegemoetkoming moet worden uitgegaan van de loonaangifte zoals deze uiterlijk op 26 augustus 2020 is ingediend.
5. Vast staat dat eiser niet uiterlijk op 26 augustus 2020 zijn loonaangifte heeft gedaan. De minister is in het bestreden besluit ervan uitgegaan dat eiser zijn loonaangifte voor de maand juni 2020 pas in januari 2021 heeft gedaan, en dat wordt door eiser niet betwist.
6. Uit de Nota van Toelichting bij de Now-3 blijkt dat de wetgever expliciet voor een specifieke peildatum heeft gekozen. Gekozen is voor een datum (26 augustus 2020) die gelegen is vóór de aankondiging van deze regeling (28 augustus 2020) ter beperking van fraude- en misbruikrisico’s. Werkgevers hebben immers financieel belang bij een hoge loonsom in juni 2020, welke loonsom zij om die reden, zonder de peildatum, later zouden kunnen aanpassen. Er is geen enkel vermoeden dat bij eiser sprake is van fraude of misbruik, maar dat is wel de reden dat voor die peildatum is gekozen. Dat vindt de rechtbank een legitiem doel. De Centrale Raad van Beroep heeft in de uitspraak van 28 januari 2021 ook uitgesproken dat er geen reden is de regeling op dit punt buiten toepassing te laten (ECLI:NL:CRVB:2021:87, rechtsoverweging 4.11). Hoewel duidelijk is dat de peildatum van 26 augustus 2020 in dit geval zeer nadelig uitpakt voor eiser, omdat hij daardoor niet in aanmerking komt voor een voorschot, oordeelt de rechtbank op grond van het voorgaande dat de regeling eiser geen recht geeft op een voorschot aan subsidieverlening.
7. Naar aanleiding van de stelling van eiser dat de minister in zijn geval van de peildatum van 26 augustus 2020 had moeten afwijken, geldt allereerst dat in de Now-3 geen hardheidsclausule is opgenomen. Dat is een bewuste keuze geweest. De regeling biedt daarom geen ruimte om van de bepalingen van de Now-3 over de peildatum van 26 augustus 2020 af te wijken. Ter zitting is besproken dat de minister ten aanzien van de peildatum wel een buitenwettelijk begunstigend beleid voert. De minister heeft toegelicht dat in incidentele gevallen bij de subsidieverlening kan worden afgeweken van de peildatum 26 augustus 2020. Dit betreft gevallen waarbij de aanvrager wegens een calamiteit buiten staat was om uiterlijk op 26 augustus 2020 een loonaangifte over de maand juni 2020 te doen en gevallen waarbij de Belastingdienst de aanvrager uitstel heeft verleend voor het doen van de loonaangifte over juni 2020 tot ná 26 augustus 2020. Ter zitting heeft eiser daarop bevestigd dat beide situaties zich hier niet voor doen.
8. Eiser heeft aangevoerd dat hij na de peildatum loonaangifte heeft gedaan omdat er in 2020 sprake is geweest van een overgang van onderneming. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de minister hierdoor had moeten afwijken van de bepalingen van de Now-3.
In verband daarmee is ter zitting gesproken over de beantwoording door de minister van Kamervragen bij brief van 14 september 2020 [1] , waarin ook een vraag aan de orde is geweest (vraag 5) hoe bedrijven kunnen worden geholpen waarbij sprake is geweest van bedrijfsovername of verandering van een loonaangiftenummer. De minister heeft als volgt geantwoord:
“[…] Specifiek ten aanzien van bedrijven die door puur administratieve wijzigingen in de knel komen en waar de onderliggende bedrijfsvoering, zoals in de genoemde voorbeelden, 100% hetzelfde is gebleken wil ik opmerken dat dit soort aanvragen primair worden afgewezen. […] Wanneer in bezwaar wordt gegaan, zal het UWV de individuele casus van een werkgever (nogmaals) in ogenschouw nemen. Ik weet dat het UWV zoveel mogelijk probeert recht te doen aan het doel van de regeling juist ook in (schrijnende) gevallen van puur administratieve belemmeringen voor het recht op Now.”
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van eiser geen sprake is van een puur administratieve belemmering. De situatie van eiser is namelijk niet vergelijkbaar met de voorbeelden die genoemd worden in de antwoorden op de Kamervragen van 14 september 2020, te weten bedrijven waarvan de rechtsvorm is veranderd zonder dat de bedrijfsvoering wordt gewijzigd dan wel bedrijven waarvan het loonaangiftenummer gewijzigd wordt. Eiser stelt dat er in zijn geval sprake is geweest van een overname van bedrijfsactiviteiten van [naam bedrijf 1] (dochter van [naam bedrijf 2] , dochter van [naam bedrijf 3] ) en dat mevrouw [naam vrouw] als werkneemster bij die bedrijfsovername is ‘meeverhuisd’. Eiser heeft die overname echter niet met bewijsstukken aangetoond, noch dat er sprake geweest van een verandering van rechtsvorm zonder dat de bedrijfsvoering is gewijzigd. De minister heeft in zijn verweerschrift daarentegen terecht erop heeft gewezen dat eiser in zijn aanvraag van 21 februari 2021 de vraag “Heeft u in de periode 1 januari 2019 tot en met 1 februari 2020 een bedrijf overgenomen?” met ‘nee’ heeft beantwoord. Daarnaast is de minister niet gebleken van een gewijzigd loonaangiftenummer als gevolg van een overgang van onderneming. Weliswaar is door [naam bedrijf 3] wel tijdig loonaangifte gedaan op 30 juni 2020, maar betreffende mevrouw [naam vrouw] betrof dit een nul-aangifte, wat wil zeggen dat er geen loonkosten zijn gemaakt. Ook indien voor eiser al van deze tijdige aangifte zou worden uitgegaan, zou dit hem niet baten. De subsidie wordt immers gebaseerd op de hoogte van de loonsom.
9. De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot het oordeel dat de minister de aanvraag van eiser voor een tegemoetkoming op grond van de Now-3 op goede gronden heeft afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 18 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Kamerstukken II, vergaderjaar 2019-2020, nr. 4111