ECLI:NL:RBZWB:2022:2758

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB- 22_570
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke zaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 mei 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoeker en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoeker had in eerste instantie een maatregel opgelegd gekregen in de vorm van een verlaging van 5% van zijn Ziektewet-uitkering over een periode van een maand. Na het indienen van bezwaar, dat aanvankelijk niet-ontvankelijk werd verklaard, heeft de verweerder het bestreden besluit ingetrokken en het bezwaar alsnog gegrond verklaard, waardoor de maatregel verviel. Hierop heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank heeft de verweerder in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling. De verweerder heeft aangegeven akkoord te gaan met de veroordeling tot vergoeding van de proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 759,- voor de rechtsbijstand verleend door een derde.

Daarnaast heeft de rechtbank verweerder erop gewezen dat deze ook verplicht is om het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 24 september 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan verzoeker een maatregel opgelegd in de vorm van een verlaging van 5% van zijn Ziektewet-uitkering over de periode van 13 september 2021 tot en met 12 oktober 2021.
In het besluit van 13 december 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 februari 2022 heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken en in plaats daarvan het bezwaar alsnog gegrond verklaard. De eerder opgelegde maatregel aan verzoeker is komen te vervallen.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft de rechtbank meegedeeld dat akkoord te gaan met een veroordeling tot vergoeding van proceskosten conform het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder tegemoet gekomen aan het beroep van verzoeker.
Bij het besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- met een wegingsfactor 1).
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 50,- te vergoeden. Verzoeker zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 19 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.