ECLI:NL:RBZWB:2022:2760

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 488
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de vraag of sprake was van parkeren of keren

Op 20 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De naheffingsaanslag, gedateerd op 9 september 2020, betrof een bedrag van € 66,80, waarvan € 2,30 aan belasting en € 64,50 aan kosten. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 17 december 2020. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zitting op 18 mei 2022 werd de zaak behandeld. De belanghebbende voerde aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte was opgelegd, omdat hij niet geparkeerd had, maar aan het keren was met gebruik van een parkeervak. Hij stelde dat dit werd bevestigd door foto’s die door de heffingsambtenaar waren overgelegd, waarop te zien was dat de auto op verschillende locaties stond en dat het knipperlicht aanstond tijdens het passeren van de scanauto. De heffingsambtenaar daarentegen betoogde dat de auto geparkeerd stond, wat bleek uit de ingeklapte buitenspiegels op de foto’s.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de auto van de belanghebbende bij aanvang van de controle stil stond in het parkeervak. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende geparkeerd stond en dus parkeerbelasting verschuldigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/488 PARKBL

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 mei 2022 in de zaak tussen

[belanghebbende], te [woonplaats], belanghebbende,

gemachtigde: [gemachtigde],
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Procesverloop

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 9 september 2020 en aanslagnummer [aanslagnummer] (hierna: de naheffingsaanslag).
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar van 17 december 2020 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld.
De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 18 mei 2022. Namens belanghebbende was aanwezig, gemachtigde [gemachtigde]. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [heffingsambtenaar].

Overwegingen

Feiten
1. De auto met kenteken [kenteken] stond op 9 september 2020 omstreeks 14:15 uur stil op een parkeerplaats aan de [straat] te [plaats]. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2. Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 66,80, bestaande uit een bedrag aan belasting van € 2,30 en € 64,50 aan kosten van de naheffingsaanslag.
Geschil
3. In geschil is of de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd.
Standpunt belanghebbende
4. Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd. Er was geen sprake van parkeren, maar van het keren van de auto, met gebruikmaking van een parkeervak. Halverwege deze verrichting heeft hij de scanauto laten passeren. Dit wordt bevestigd door de foto’s die de heffingsambtenaar heeft overgelegd. Daarop staat de auto namelijk op verschillende locaties en bij het laten passeren van de scanauto stond het (dynamisch) knipperlicht van de auto aan. Daarnaast heeft de heffingsambtenaar het evenredigheidsbeginsel geschonden door de belangen onvoldoende te wegen en belanghebbende onevenredig te benadelen.
Standpunt heffingsambtenaar
5. Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. De heffingsambtenaar is van mening dat de auto geparkeerd stond. Dit blijkt uit de ingeklapte buitenspiegels op de eerste paar foto’s. Als de auto aan het keren was, dan was dit niet het geval. Op een andere foto is (vermoedelijk) belanghebbende te zien die bij de auto aankomt. Op de volgende foto’s zijn de buitenspiegels uitgeklapt en is belanghebbende het parkeervak uitgedraaid in een richting waar het terrein doodloopt, waarna hij moet keren. Er is volgens de heffingsambtenaar niet gehandeld in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Belanghebbende had geparkeerd en diende parkeerbelasting te voldoen.
Toetsingskader van de rechtbank
6. Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
7. Tussen partijen is niet in geschil dat de [straat] is aangewezen als betaald parkeerzone en dat dit met borden en parkeerautomaten in de omgeving is aangegeven. Belanghebbende wist ook dat in het betreffende gebied betaald parkeren gold. Het geschil spitst zich toe op de vraag of sprake was van parkeren dan wel van het keren van de auto waarbij de scanauto is voorgelaten.
8. Van parkeren in de zin van de Verordening is - kort gezegd - sprake als een auto een aaneengesloten periode stil staat op een fiscale parkeerplek. Naar het oordeel van de rechtbank is de heffingsambtenaar erin geslaagd om aannemelijk te maken dat de auto van belanghebbende in ieder geval bij aanvang van de controle stilstond in het parkeervak. Uit de overgelegde, uitvergrote foto’s blijkt namelijk dat op het moment van de eerste controle de buitenspiegel ingeklapt was. Dat is uitsluitend het geval als de motor van de auto uit staat. Aan de voorwaarden voor het ontstaan van de belastingplicht voor het parkeren is daarmee in beginsel voldaan, behoudens tegenbewijs. [2]
9. De stelling van belanghebbende, dat hij ten tijde van de controle van zijn auto aan het verkeer deelnam, kan niet worden gevolgd, omdat hiervoor is vastgesteld dat de motor van de auto bij aanvang van de controle uit stond.
10. Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende geparkeerd stond en dus parkeerbelasting verschuldigd was.
11. De omstandigheid dat een naheffingsaanslag kan worden opgelegd zodra aan de voorwaarden zoals gesteld in de Verordening is voldaan (een objectieve belasting), brengt mee dat daaraan geen belangenafweging hoeft vooraf te gaan. Het opleggen van de naheffingsaanslag is daarom niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [3]
Conclusie
12. Nu belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen, heeft de heffingsambtenaar op goede gronden een naheffingsaanslag opgelegd. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 20 mei 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie artikel 8 van de Verordening parkeerbelastingen Breda 2020 (hierna: de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit betaald parkeerbelastingen 2019.
2.Gerechtshof Amsterdam, 30 juni 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:1878, r.o. 6.3.
3.Vergelijk rechtbank Den Haag, 4 oktober 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:11048 en Rechtbank Amsterdam, 6 oktober 2015, ECLI:NL:RBAMS:2015:7233.