Op 20 mei 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De belanghebbende, eigenaar van een vrijstaande woning aan [adres 1] te [plaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [plaats] vastgestelde WOZ-waarde van € 355.000 voor het kalenderjaar 2020. De heffingsambtenaar had deze waarde vastgesteld op basis van de aankoopprijs van de woning, die op 19 november 2018 was aangekocht voor hetzelfde bedrag. De waardepeildatum was 1 januari 2019.
De belanghebbende stelde dat de waarde van de woning maximaal € 284.200 zou moeten zijn en voerde aan dat de aankoopprijs niet representatief was voor de werkelijke waarde, omdat deze was beïnvloed door emotionele redenen. De rechtbank oordeelde echter dat de heffingsambtenaar in beginsel mocht uitgaan van de aankoopprijs, aangezien deze kort voor de waardepeildatum was vastgesteld. De rechtbank vond dat de belanghebbende niet voldoende had onderbouwd dat de aankoopprijs niet de waarde in het economisch verkeer weerspiegelde.
De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde van € 355.000 terecht was vastgesteld en dat het beroep van de belanghebbende ongegrond werd verklaard. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.