ECLI:NL:RBZWB:2022:2775

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
23 mei 2022
Zaaknummer
C/02/357480 FARK 19-1932
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijke voogdij pleegouders na echtscheiding en zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 mei 2022 een nadere beschikking gegeven in het kader van een echtscheiding tussen de vrouw en de man. De vrouw verzocht om beëindiging van de gezamenlijke voogdij over hun drie minderjarige kinderen, die sinds de echtscheiding in 2020 onder toezicht stonden. De rechtbank oordeelde dat de gezamenlijke voogdij niet langer in het belang van de kinderen was, gezien de verstoorde communicatie tussen de ouders en het feit dat de vrouw al geruime tijd de zorg voor de kinderen alleen op zich nam. De rechtbank heeft de gezamenlijke voogdij beëindigd en het gezag voortaan alleen aan de vrouw toegekend. De man had verzocht om te bepalen dat de kinderen bij de vrouw hun hoofdverblijf zouden hebben, wat door de vrouw werd gesteund. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, omdat het gezag nu bij de vrouw ligt, wat automatisch betekent dat de kinderen bij haar wonen. De omgangsregeling tussen de man en de kinderen werd ook vastgesteld, waarbij de man recht heeft op omgang met de kinderen op bepaalde momenten. De rechtbank heeft de verzoeken van de man en vrouw zorgvuldig afgewogen en de beslissingen genomen in het belang van de kinderen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/357480 FA RK 19-1932
nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.J.M. van Campen,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 5],
hierna te noemen de man,
advocaat voorheen mr. R.E. Teusink, nu mr. J.D. Bakker.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 15 april 2020 en alle daarin vermelde stukken;
- het F9-formulier van mr. Van Campen van 30 juli 2020;
- de brief van mr. Bakker van 18 augustus 2020 tevens houdende wijziging van het verzoek;
- het F9-formulier van mr. Bakker van 21 september 2020;
- de brief van de William Schrikker Stichting van 12 oktober 2020 met bijlagen;
- de brief van mr. Van Campen van 17 maart 2021 met bijlagen;
- de brief van mr. Bakker van 18 maart 2021;
- het F9-formulier van mr. Bakker van 30 november 2021;
- het F9-formulier van mr. Van Campen van 30 november 2021;
- de brief van mr. Van Campen van 15 maart 2022, tevens houdende aanvulling van het verzoek, met bijlagen.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 25 maart 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat.
1.3. Als informant is in de procedure betrokken:
- de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen de GI (Gecertificeerde Instelling).
1.4. De minderjarigen [voornaam 1] en [voornaam 2] zijn gelet op hun leeftijd in staat gesteld hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek
.[voornaam 2] heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

2.De nadere beoordeling

2.1.
Bij voormelde beschikking is tussen partijen de echtscheiding uitgesproken. Deze beschikking is op 18 mei 2020 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De beslissing op de verzoeken van de man tot bepaling dat de minderjarigen [voornaam 1] , [voornaam 2] en [voornaam 3] hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw en vaststelling van een regeling inzake de zorg- en opvoedingstaken is aangehouden in afwachting van bericht van partijen over het verloop van het traject bij verschillende hulpverleningsinstanties.
2.2.
Op 19 november 2019 zijn de drie minderjarigen onder toezicht gesteld voor een jaar.
De ondertoezichtstelling is vervolgens verlengd tot 19 november 2021. Sinds januari 2021 verblijft [voornaam 1] in het kader van een machtiging uithuisplaatsing op een woongroep van [naam instelling] in Roosendaal.
Bij beschikking van 5 november 2021 is de ondertoezichtstelling van de drie minderjarigen en de machtiging uithuisplaatsing voor [voornaam 1] verlengd tot 19 februari 2022. Bij beschikking van 10 februari 2022 is de ondertoezichtstelling voor het laatst verlengd en wel tot 1 maart 2022. Ook is de machtiging uithuisplaatsing van [voornaam 1] verlengd tot 1 maart 2022. Genoemde maatregelen zijn per 1 maart jl. niet opnieuw verlengd. [voornaam 1] blijft op de woongroep wonen.
Zorgregeling
2.3.
Bij brief van 18 augustus 2020 heeft de man zijn verzoek ten aanzien van de
zorgregeling gewijzigd. Ter zitting heeft hij dit verzoek niet langer gehandhaafd.
Er is al geruime tijd omgang tussen hem en [voornaam 3] en dit verloopt goed. [voornaam 3] verblijft een keer per twee weken bij hem op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur en één dag in de vakanties. De man haalt en brengt [voornaam 3] . De man wil deze regeling voortzetten. Ter zitting heeft de man verzocht om deze regeling vast te leggen, met een kleine uitbreiding in die zin dat [voornaam 3] tot 20.00 uur bij hem kan zijn. [voornaam 3] heeft moeite met eten, en als hij een uur langer blijft, kan hij zijn eten goed laten zakken voordat hij weer wordt teruggebracht naar de vrouw. Dit geeft wat meer rust.
Ook wat betreft de omgang met [voornaam 1] heeft de man tijdens de zitting zijn verzoek aangepast. Hij heeft een keer per twee weken een onbegeleid bezoekmoment met [voornaam 1] bij haar op de woongroep, gedurende 1 ½ uur. Dit verloopt goed en ook [voornaam 1] vindt het contact fijn. Daarnaast is er een keer per twee weken een videobelmoment op donderdag. Dit wil de man graag verplaatsen naar de zondag. De man verzoekt om deze regeling vast te leggen.
Verder brengt de man naar voren dat [voornaam 1] aangeeft dat zij af en toe met de man mee wil naar Rotterdam. De man wenst dit ook en hij verzoekt de rechtbank om hier een beslissing over te nemen.
Met [voornaam 2] is geen contact tot stand gekomen. De man staat hier wel voor open, maar hij ziet in dat daar bij [voornaam 2] nu geen ruimte voor is. Hij trekt zijn verzoek tot omgang met [voornaam 2] daarom in. Hij merkt hierbij op dat hij bereid is om het contact op te pakken als [voornaam 2] aangeeft dit te willen.
2.4.
Ook wat de vrouw betreft kunnen de huidige omgangsregelingen tussen de man en [voornaam 3] en [voornaam 1] in een eindbeschikking worden vastgelegd. Zij geeft aan dat daarbij kan worden opgenomen dat uitbreiding in de toekomst tot de mogelijkheden behoort, als de bij de kinderen betrokken hulpverlening aangeeft dat daar bij de kinderen ruimte voor is.
De vrouw kan niet instemmen met de door de man verzochte uitbreiding van de omgang met [voornaam 3] tot 20.00 uur. [voornaam 3] is hoog-gevoelig en heeft als hij weer thuiskomt tijd nodig om tot rust te komen en naar bed te kunnen gaan. Het klopt dat hij geen goede eter is, maar na het eten bij de man zit hij drie kwartier in de auto op weg naar huis. In die tijd kan [voornaam 3] uitbuiken. In de vakantietijd kan het volgens de vrouw wel één uur langer.
De vrouw stemt ermee in dat [voornaam 1] af en toe naar de man in [woonplaats 3] gaat. De man dient hier dan goede afspraken over te maken met [naam instelling] . [voornaam 1] heeft autisme en gedragsproblematiek, waardoor zij extra behoefte heeft aan duidelijkheid en structuur. Een wijziging moet ruim van tevoren duidelijk worden gemaakt aan haar. Het belang van [voornaam 1] moet hierin leidend zijn.
2.5.
Ten aanzien van [voornaam 2] brengt de vrouw naar voren dat er bij haar nog geen ruimte is voor contactherstel. Binnen de traumatherapie (EMDR) die zij volgt voor haar kind-eigen problematiek is ook aandacht voor het ontbreken van contact tussen haar en de man. Binnen die hulpverlening wordt gekeken naar mogelijkheden voor contactherstel in de toekomst.
2.6.
Partijen zijn het erover eens dat [voornaam 3] een keer per twee weken op zaterdag bij de man is en dat er een keer per twee weken een belmoment is. De rechtbank zal dit hierna onder de beslissing vastleggen. Zij zal daarbij ook bepalen dat de door de man verzochte uitbreiding tot 20.00 uur voor het eerst zal plaatsvinden in het omgangsweekend tijdens de meivakantie en vervolgens tijdens de omgangsmomenten in de zomervakantie om [voornaam 3] hieraan te laten wennen. Na afloop van de zomervakantie zal [voornaam 3] tijdens ieder omgangsweekend tot 20.00 uur bij de man zijn. Deze regeling acht de rechtbank het meest in het belang van [voornaam 3] .
2.7.
Verder zal de rechtbank de huidige regeling die voor [voornaam 1] geldt vastleggen, waarbij wordt bepaald dat het videobelmoment voortaan op zondag plaatsvindt. De vrouw heeft tegen deze wijziging geen bezwaar gemaakt en niet is gebleken dat verplaatsing van het videobellen in strijd is met de belangen van [voornaam 1] .
De rechtbank zal ook bepalen dat [voornaam 1] af en toe bij de man in Rotterdam mag verblijven, zulks in overleg met de betrokken hulpverlening en op een manier die het meest in het belang van [voornaam 1] is.
2.8.
Het verzoek tot omgang met [voornaam 2] is door de man ingetrokken, zodat de rechtbank hierover geen beslissing meer hoeft te nemen.
Gezamenlijke voogdij
2.9.
De vrouw heeft bij brief van 15 maart 2022 haar verzoek aangevuld. Zij verzoekt de gezamenlijke uitoefening van de voogdij te beëindigen en het gezag alleen aan haar te doen toekomen.
Gezamenlijke voogdij is een gezamenlijke gezagsuitoefening door twee niet-ouders, bedoeld om het feitelijke gezinsleven dat niet-ouders met een kind kunnen hebben te verstevigen. De niet-ouders dienen dan de verzorging en opvoeding sámen ter hand te nemen. Door in 2014 de gezamenlijke voogdij over de drie kinderen aan partijen toe te kennen, werd het gezamenlijk bestaande gezinsleven bevestigd en verstevigd.
Het feitelijk gezamenlijk gezinsleven bestaat echter niet meer sinds november 2018, toen de man de echtelijke woning verliet. Evenmin is er sprake van een situatie waarin beide partijen de verzorging en opvoeding van de kinderen voor hun rekening nemen. De vrouw doet dit al
3½ jaar alleen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat, net zoals destijds de juridische status werd aangepast aan de feitelijke gezinssituatie door gezamenlijke voogdij toe te kennen, de huidige feitelijke gezinssituatie van de vrouw met de kinderen een juridische wijziging van de voogdij rechtvaardigt.
Ook als de man geen voogdij meer heeft, behoudt hij een band met de kinderen. Hij kan ze evengoed zien en betrokken zijn. De angst van de man dat er geen contact meer is zonder voogdij is niet terecht. Het is voor [voornaam 3] en [voornaam 1] van belang dat ze de man vaak zien. [voornaam 3] kijkt uit naar de omgangsmomenten. Het hoort bij zijn leven dat hij naar papa gaat. Dit geldt ook voor [voornaam 1] . Ze zou het missen als er geen omgang is. De vrouw zal omgang tussen de man en de kinderen niet in de weg staan.
2.10.
De man verzet zich tegen toewijzing van dit verzoek. De vrouw ziet de beëindiging van het gezinsverband als reden om de gezamenlijke voogdij te beëindigen. De man ziet het echter andersom; juist omdat er al zoveel is weggevallen moet niet ook nog aan het gezag worden gesleuteld. De man wil dit lijntje met de kinderen graag behouden. Hij wil graag betrokken blijven bij beslissingen over de kinderen en meent dat hij hierin een rol van betekenis kan hebben. Hij stelt hiervoor voldoende kennis van en ervaring met de kinderen te hebben. Daarnaast heeft hij nog steeds opvoedtaken, ook al is het beperkt, en ziet hij ze nog vaak genoeg om goed mee te kunnen denken bij het nemen van de juiste besluiten. In de afgelopen tijd zijn er geen problemen ontstaan bij het nemen van gezamenlijke beslissingen. Hij verwacht niet dat dit in de toekomst wel zal gebeuren, ook al is er geen gezinsvoogd meer bij het gezin betrokken. Wel is van belang dat hij dan door de vrouw goed wordt geïnformeerd over de kinderen.
Verder voert de man aan dat de problemen die er zijn geweest voornamelijk voortvloeiden uit de echtscheidingssituatie. Inmiddels is de rust teruggekeerd en is het risico dat er moeilijkheden ontstaan bij besluitvorming niet meer.
Tot slot voert de man aan dat hij bang is dat het beëindigen van gezamenlijke voogdij ertoe zal leiden dat hij de kinderen minder en uiteindelijk helemaal niet meer zal zien.
2.11.
Op grond van artikel 1:323 van het Burgerlijk Wetboek kan op verzoek van een van de voogden de gezamenlijke voogdij worden beëindigd. Een bijzondere grondslag daartoe is niet vereist.
De gezamenlijke voogdij is een gezamenlijke gezagsuitoefening door twee niet-ouders, bedoeld om het feitelijke gezinsleven dat niet-ouders met een kind kunnen hebben te verstevigen. Zij moeten in beginsel zelf de verzorging en opvoeding van de kinderen op zich nemen. De man en de vrouw zijn echter sinds eind 2018 al feitelijk uit elkaar en hun huwelijk is op 18 mei 2020 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand. De vrouw heeft vanaf het feitelijk uit elkaar gaan alleen de zorg voor de kinderen gehad.
Daar komt bij dat er nauwelijks communicatie tussen partijen plaatsvindt. Er is alleen af en toe contact via e-mail. In november 2019 zijn de kinderen onder toezicht gesteld. Per 1 maart 2022 is een einde gekomen aan deze kinderbeschermingsmaatregel. Gedurende de ondertoezichtstelling is door hulpverlening geprobeerd om tot verbetering te komen van de communicatie tussen partijen over de kinderen. Uit de beschikking van de rechtbank van 10 februari 2022 blijkt echter dat geconstateerd moet worden dat de communicatie nog steeds is verstoord. Alle drie de kinderen hebben kind-eigen problematiek en zijn kwetsbaar. Er zullen nog veel beslissingen moeten worden genomen in het kader van hulpverlening. Juist voor deze kwetsbare kinderen is van groot belang dat de communicatie tussen hun (pleeg-)ouders goed verloopt en dat tijdig de benodigde beslissingen genomen kunnen worden genomen. In genoemde beschikking wordt echter (ook) geconstateerd dat niet te verwachten is dat er nog veel verbetering komt binnen de communicatie tussen partijen.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden acht de rechtbank het niet langer in het belang van de kinderen dat de man en de vrouw gezamenlijk het gezag uitoefenen en zal zij de verzoeken van de vrouw om de gezamenlijke voogdij te beëindigen en voortaan aan haar alleen het gezag toe te kennen toewijzen.
2.12.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat, ook al zal de man niet meer het gezag hebben over de kinderen, zij de man volledig en tijdig moet informeren over belangrijke zaken over de kinderen.
Hoofdverblijf
2.13.
De man heeft verzocht te bepalen dat de kinderen bij de vrouw hun hoofdverblijf
hebben. De vrouw stemt hiermee in.
2.14.
In artikel 1:12 lid 1 BW is bepaald dat een minderjarige de woonplaats volgt van degene die het gezag over hem uitoefent. In deze beschikking wordt vastgelegd dat het gezag over de minderjarigen voortaan alleen aan de vrouw toekomt. Hieruit vloeit voort dat de minderjarigen de woonplaats van de vrouw volgen. Dit maakt dat er geen belang meer is bij toewijzing van dit verzoek. De rechtbank wijst dit verzoek daarom af.

4.De beslissing

De rechtbank
beëindigt de gezamenlijke voogdij over de minderjarigen
1. [naam 3] , geboren te [geboorteplaats 1] op 20 juni 2007,
2. [naam 4] , geboren te [geboorteplaats 2] op 1 november 2008,
3. [naam 5] , geboren te [geboorteplaats 3] op 2 maart 2015,
en bepaalt dat het gezag over hen voortaan alleen toekomt aan de vrouw;
bepaalt dat de man en de minderjarige [voornaam 3] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar:
- eenmaal per twee weken op zaterdag van 10.00 uur tot 19.00 uur, met dien verstande dat het omgangsmoment in de komende mei- en zomervakantie tot 20.00 uur duurt, en na de zomervakantie ieder omgangsweekend van 10.00 uur tot 20.00 uur;
- een dag in de vakanties,
waarbij de man telkens [voornaam 3] zal ophalen bij de vrouw en hem daar ook weer zal terugbrengen;
bepaalt dat de man en de minderjarige [voornaam 1] gerechtigd zijn tot omgang met elkaar eenmaal per twee weken gedurende 1½ uur op de woongroep bij [naam instelling] en dat er een keer per twee weken op zondag een belmoment plaatsvindt, en bepaalt verder dat [voornaam 1]
af en toe bij de man in [woonplaats 4] mag verblijven, zulks in overleg met de betrokken hulpverlening en op een manier die het meest in het belang van [voornaam 1] is;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.N.E. Meyboom en in tegenwoordigheid van
de griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op:

Voetnoten

1.In verband met deze procedure/ten behoeve van een juiste procesvoering worden uw persoonsgegevens, voor zover nodig, verwerkt in een systeem van het gerecht.