Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting. De belanghebbende had op 6 juli 2018 een onroerende zaak, oorspronkelijk een pakhuis, gekocht en was van mening dat de overdrachtsbelasting tegen het lagere tarief van 2% moest worden geheven, omdat het pand inmiddels bestemd was voor bewoning. De inspecteur had echter een naheffingsaanslag opgelegd, omdat hij van mening was dat het juiste tarief 6% was, aangezien het pand op het moment van overdracht nog niet als woning kon worden aangemerkt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de onroerende zaak op het moment van de overdracht nog steeds de kenmerken van een pakhuis had en dat er geen significante verbouwingswerkzaamheden waren verricht die de conclusie konden rechtvaardigen dat het pand als woning kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in haar bewijslast was geslaagd en dat de inspecteur terecht de naheffingsaanslag had opgelegd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De zaak is van belang voor de toepassing van de overdrachtsbelasting en de voorwaarden waaronder een onroerende zaak als woning kan worden aangemerkt.