Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
€ 565
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018. De belanghebbende, die gescheiden is en een WIA-uitkering ontvangt, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die op 25 april 2020 was opgelegd. De inspecteur had de aanslag gehandhaafd, omdat de belanghebbende de door hem opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten niet aannemelijk had gemaakt en geen recht had op de jonggehandicaptenkorting.
Tijdens de zitting op 10 mei 2022 heeft de belanghebbende zich afgemeld, omdat hij een afspraak had met de Belastingdienst. De rechtbank heeft de zitting niet uitgesteld. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast voor de specifieke zorgkosten bij de belanghebbende ligt. Hij had weliswaar documenten overgelegd, maar deze waren onvoldoende om aan te tonen dat de kosten voor aftrek in aanmerking kwamen. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur terecht om betalingsbewijzen had gevraagd, wat de belanghebbende niet had verstrekt.
Daarnaast was er een geschil over de jonggehandicaptenkorting. De rechtbank stelde vast dat de belanghebbende geen Wajong-uitkering had, wat een voorwaarde is voor het recht op deze korting. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldeed en verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.