ECLI:NL:RBZWB:2022:281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
24 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 8307
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor bedrijfsverzamelgebouw en uitwegen

Op 24 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. De zaak betreft een vergunning voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw en het aanleggen van drie uitwegen op een perceel in [plaatsnaam 1]. Eisers, die woonachtig zijn en/of bedrijfspanden bezitten aan de [adres] in [plaatsnaam 1], hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen, omdat zij van mening zijn dat de aanleg van drie uitwegen hun bedrijfsvoering ernstig schaadt en in strijd is met de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) en de Beleidsregels Uitwegen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen in juli en december 2021, waarbij partijen de gelegenheid hebben gekregen om tot overeenstemming te komen, maar dit is niet gelukt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het college de omgevingsvergunning voor de aanleg van uitwegen heeft verleend, maar dat de motivering voor het verlenen van drie uitwegen onvoldoende draagkrachtig is. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende heeft onderbouwd waarom drie uitwegen noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering en dat er geen rekening is gehouden met de belangen van de eisers. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd voor zover het ziet op de vergunning voor drie uitwegen en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Ten aanzien van de toekenning van huisnummers heeft de rechtbank geoordeeld dat het college een logische nummeraanduiding heeft gekozen, en deze beroepsgrond van eisers is afgewezen.

De rechtbank heeft het beroep van eisers gegrond verklaard, het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eisers vastgesteld op € 2.277,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8307 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser 1] ,

[naam eiser 2],
[naam eiser 3], en
[naam eiser 4]
allen, te [plaatsnaam 1] , eisers
gemachtigde: mr. R.E. Izeboud,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam vergunninghouder], te [plaatsnaam 2] (vergunninghouder)
gemachtigde: mr. B.F.J. Bollen.

Procesverloop

In het besluit van 28 januari 2020 (primaire besluit I) heeft het college aan [naam vergunninghouder] een omgevingsvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfsverzamelgebouw en het aanleggen van drie uitwegen op het perceel aan de [adres] te [plaatsnaam 1] .
In het besluit van 28 januari 2020 (primaire besluit II) heeft het college huisnummers toegekend aan de diverse ruimten in het op te richten bedrijfsverzamelgebouw.
In het besluit van 20 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten I en II, onder verbetering van de motivering van besluit I, ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 15 juli 2021.
Hierbij waren aanwezig [naam eiser 1] , de gemachtigde van eisers, [naam vertegenwoordiger 1] namens het college, [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] namens vergunninghouder en diens gemachtigde.
Op de zitting is het onderzoek geschorst om partijen vier weken de gelegenheid te geven om met elkaar tot overeenstemming te komen.
Op verzoek van de gemachtigde van vergunninghouder heeft de rechtbank deze termijn met drie weken verlengd.
Bij brief van 17 augustus 2021 heeft de gemachtigde van vergunninghouder laten weten dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen.
Op 13 december 2021 is het beroep wederom op de zitting van de rechtbank besproken. Hierbij waren aanwezig [naam eiser 1] , de gemachtigde van eisers, [naam vertegenwoordiger 1] namens het college, [naam vertegenwoordiger 2] en [naam vertegenwoordiger 3] namens vergunninghouder en diens gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1. Eisers zijn woonachtig en/of hebben bedrijfspanden in eigendom aan het doodlopende gedeelte van de [adres] in [plaatsnaam 1] , op nummeraanduidingen [adres] 90, 90a, 90b en 90c.
Het perceel waarop het bouwplan ziet is gelegen direct tegenover de panden van eisers.
Bij primair besluit I heeft het college de omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk en het maken van uitwegen verleend.
Door het afgeven van de omgevingsvergunning zijn meerdere nieuwe verblijfsobjecten ontstaan. Bij primair besluit II heeft het college de nummeraanduidingen aan deze objecten toegekend.
Tegen deze besluiten hebben eisers op 9 maart 2020 een bezwaarschrift ingediend.
Op 14 juli 2020 heeft de Commissie bezwaarschriften geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren en de bestreden besluiten in stand te laten.
Bij het bestreden besluit heeft het college met verwijzing naar voormeld advies, de bezwaren van eisers, onder aanvulling van de motivering van besluit I met de schriftelijke reactie van 27 mei 2020, ongegrond verklaard.
Op 31 augustus 2020 hebben eisers beroep ingesteld.
Omvang geschil
2. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het college de omgevingsvergunning, voor zover deze ziet op de aanleg van uitwegen, terecht heeft verleend. Daarnaast dient de rechtbank de rechtmatigheid van het besluit tot het vaststellen van nummeraanduidingen te beoordelen.
Standpunten van partijen
3.1
Eisers voeren aan dat ten onrechte een omgevingsvergunning is verleend voor het aanleggen van drie uitwegen op het perceel (primair besluit I). Op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV) en de Beleidsregels Uitwegen mag er per perceel in beginsel slechts één uitweg worden gerealiseerd. Vrachtwagens hebben al beperkte ruimte om een draai te maken sinds de weg een doodlopende weg is geworden, maar door nog eens drie uitwegen te realiseren, worden de mogelijkheden voor eisers om te laden, lossen en keren verder beperkt. Eisers worden hierdoor ernstig in hun (logistieke) bedrijfsmogelijkheden geschaad. Er is onvoldoende rekening gehouden met hun belangen.
Eisers reiken alternatieven aan voor de ontsluiting van het bedrijfsverzamelgebouw, waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt.
De [adres] wordt in bijlage 2 bij de Beleidsregels aangeduid als een belangrijke doorgaande weg op een bedrijventerrein. Bij een juiste toepassing van de Beleidsregels had het college moeten concluderen tot weigering van de vergunningaanvraag. Van bijzondere omstandigheden die een afwijking van het beleid rechtvaardigen, is volgens eisers geen sprake.
Verder heeft het college het besluit volgens eisers onvoldoende zorgvuldig voorbereid en het is onvoldoende gemotiveerd door zonder te beschikken over het marktonderzoek, aan te nemen dat er behoefte bestaat aan verhuurbare units voor kleine bedrijfjes/zelfstandigen. Het college heeft ook geen verkeerskundig onderzoek uitgevoerd naar de gevolgen van het creëren van de drie uitwegen.
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers foto’s overgelegd waaruit volgens hen blijkt dat sprake is van ernstige overlast.
Ten aanzien van de toekenning van huisnummers voeren eisers aan dat hun belangen onvoldoende zijn meegewogen. Er is verwarring ontstaan bij onder andere de postbezorging. Een meer onderscheidende nummeraanduiding zal de nodige duidelijkheid scheppen.
3.2
Het college stelt zich op het standpunt dat het doodlopende stukje van de [adres] waaraan de bedrijven van eisers zijn gevestigd, niet gezien kan worden als een “belangrijke doorgaande weg op een bedrijventerrein”. De sterke verkeersfunctie en de doorstroomfunctie zijn komen te vervallen sinds het een doodlopende weg is geworden. Volgens het college wordt het doelmatig gebruik van de weg met de aanleg van de uitwegen niet aangetast, omdat er geen negatief effect op de verkeersveiligheid wordt verwacht. Evenmin wordt de bedrijfsvoering van eisers belemmerd. Leveranciers mogen nog steeds gebruik maken van de openbare weg om te laden en lossen. Het college wijst er wel op dat de uitwegen van vergunninghouder niet mogen worden geblokkeerd en dat er geen exclusief alleenrecht voor eisers is ontstaan om het doodlopende gedeelte te gebruiken voor laden en lossen. Voor verkeersopstoppingen en verkeersonveilige situaties hoeft niet te worden gevreesd, nu het bedrijfsperceel van vergunninghouder door de drie uitwegen juist goed te bereiken en te verlaten is. De bereikbaarheid van het perceel is groter bij drie uitwegen dan bij één uitweg.
Het vereiste dat een initiatiefnemer moet aantonen dat een tweede uitweg noodzakelijk is voor een goede bedrijfsvoering is pas aan de orde als de initiatiefnemer niet kan voorzien in parkeren en rangeren op eigen terrein. Een marktonderzoek is dan niet noodzakelijk of relevant. Er heeft een verkeerskundige beoordeling plaatsgevonden, maar daarbij is niet gebleken dat er een reden was om de vergunning te weigeren.
Ten aanzien van de toekenning van huisnummers is het college van mening dat een zorgvuldige en logische huisnummering is gekozen en dat enige hinder met postbezorging geen reden is om de nummeraanduiding aan te passen.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling rechtbank
5.1
Ingevolge artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo is voor het maken en gebruiken van een uitweg een omgevingsvergunning vereist als dat zo in de APV is bepaald. In artikel 2:12 van de APV [plaatsnaam 1] is neergelegd dat een omgevingsvergunning is vereist voor het maken van een uitweg.
Het college is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen. Uit artikel 2:12, tweede lid, van de APV [plaatsnaam 1] volgt dat een vergunning alleen kan worden geweigerd indien één of meer van de daar genoemde weigeringsgronden zich voordoet. De gevraagde vergunning moet worden geweigerd als door de uitweg a. de bruikbaarheid van de weg, b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg, c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving, dan wel d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente, in het geding komt. Is dit niet het geval, dan is het college gehouden de vergunning te verlenen. Bij de beoordeling of de in artikel 2:12, tweede lid, van de APV [plaatsnaam 1] opgenomen weigeringsgronden zich voordoen, komt het college beoordelingsruimte toe. De toetsingscriteria zijn nader uitgewerkt in de Beleidsregels uitwegen 2019. Op grond van artikel 4.3 van deze beleidsregels wordt in beginsel geen vergunning verleend als er meer dan één uitweg bij een bedrijvencomplex op een bedrijventerrein wordt aangelegd. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als de initiatiefnemer aantoont dat voorzien wordt in parkeren en rangeren op eigen terrein. Indien hierin niet wordt voorzien, dient de initiatiefnemer aan te tonen dat een tweede uitweg voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is. Ingevolge artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet het college overeenkomstig de beleidsregels handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De beoordeling van het college moet door de bestuursrechter terughoudend worden getoetst. Hiertoe wordt verwezen naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 19 december 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6770).
5.2
Uit het voorgaande volgt dat het verkrijgen van een vergunning voor de aanleg van één uitweg bij het perceel op grond van de beleidsregels mogelijk is. Onder bepaalde omstandigheden kan van dit uitgangspunt worden afgeweken en kunnen meer uitwegen worden vergund. De initiatiefnemer moet dan wel aantonen dat er een dringende noodzaak is om meerdere uitwegen op het perceel te hebben. Volgens het college is sprake van bijzondere omstandigheden. Bij het primaire besluit heeft het college een vergunning voor drie uitwegen verleend en daaraan ten grondslag gelegd dat deze drie uitwegen noodzakelijk zijn voor de efficiency en de bereikbaarheid van het bedrijf. Bij het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eisers ongegrond verklaard, omdat het veilig en doelmatig gebruik van de weg niet in het geding komt en zich geen andere weigeringsgronden van artikel 2:12, tweede lid, van de APV [plaatsnaam 1] voordoen.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat de motivering die het college aan het besluit waarmee wordt afgeweken van het beleid, ten grondslag heeft gelegd, onvoldoende draagkrachtig is. Zo wordt onder meer niet onderbouwd waarom drie uitwegen noodzakelijk zijn voor een goede bedrijfsvoering en niet kan worden volstaan met twee uitwegen, die niet gelegen zijn tegenover de uitweg van het perceel van eisers. Evenmin is duidelijk geworden waarom voor één van de bedrijfsunits op het perceel een eigen uitweg noodzakelijk is en geen gebruik kan worden gemaakt van de uitweg die voor alle units kan worden gebruikt. Dit betekent dat het bestreden besluit, voor zover het ziet op de verlening van de vergunning voor drie uitwegen, op grond van het motiveringsgebrek niet in stand kan blijven en wordt vernietigd. Het college zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen.
5.4
De rechtbank geeft het college in overweging om te bezien of aan de belangen van de betrokken partijen kan worden tegemoet gekomen door de derde uitweg en de bloembakken te verwijderen, de groenstrook die nu gelegen is tussen de tweede en derde uitweg te verplaatsen of te verwijderen en de tweede uitweg te gebruiken om het perceel te verlaten. Daarmee wordt de toegankelijkheid van het perceel van eisers en de mogelijkheid om te laden en te lossen, niet belemmerd, terwijl het niets lijkt af te doen aan de bereikbaarheid van het perceel van vergunninghouder. Daarnaast wijst de rechtbank er wellicht ten overvloede op dat partijen (in de tussentijd) niet in strijd mogen handelen met artikel 5 van de Wegenverkeerswet en artikel 2:10 van de APV [plaatsnaam 1] .
5.5
Ten aanzien van de toekenning van huisnummers is de rechtbank van oordeel dat het college gedegen heeft gemotiveerd dat de gekozen nummeraanduiding een logische is. Hierbij is gekeken naar de Wet basisregistratie adressen en gebouwen (Wet Bag) en de Verordening naamgeving en nummering. In een situatie waarbij sprake is van bestaande adressen wordt zoveel mogelijk aangesloten op deze nummering en wordt er gekeken naar een logische reeks. Het college heeft aansluiting gezocht bij de al bestaande nummering aan de [adres] . Aan de doodlopende vertakking van de [adres] is al een pand aanwezig met de nummeraanduidingen 90 tot en met 90c. Nummer 92 wordt al gebruikt voor een ander pand. Daarom is gekozen om door te nummeren vanaf 90c. De rechtbank kan zich vinden in deze keuze van het college. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
6.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het ziet op de verleende vergunning voor drie uitwegen. Het college zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eisers het door hen betaalde griffierecht vergoeden.
6.3.
De rechtbank veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 2.277,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het verschijnen op de zittingen, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor het ziet op de verleende vergunning voor drie uitwegen;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 354,- aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.277,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Graumans, griffier, op 24 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Ingevolge artikel 4:84 van de Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
In artikel 2.2, eerste lid, van de Wabo is – voor zover van belang – bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om:
e. een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen,
(..)
een zodanige bepaling geldt als een verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge artikel 2.18 van de Wabo kan de omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
Algemene plaatselijke verordening Gemeente [plaatsnaam 1] 2018 (APV)

Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg

1. Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als:
a. het beoogde gebruik, waaronder laden en lossen, schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;
b. het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
(..)
3. Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
(..)
6. Het verbod in het eerste lid van dit artikel geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatwerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet, of de Wegenverordening Noord-Brabant.

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:
a. een uitweg te maken naar de weg;
b. van de weg gebruik te maken voor het hebben van een uitweg;
c. verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:
a. de bruikbaarheid van de weg;
b. het veilig en doelmatig gebruik van de weg;
c. de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving;
d. de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente.
3. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het Provinciaal wegenreglement en/ of de Provinciale wegenverordening.
4. Het verbod in het eerste lid geldt niet indien een uitweg reeds vóór 12 april 2005 aanwezig is.
Beleidsregels uitwegen 2019 (Beleidsregels)

4. Toetsingscriteria

Lid 2 van artikel 2:12 (APV) vermeldt de weigeringsgronden voor een omgevingsvergunning voor een uitweg. Om deze te toetsen zijn criteria voor de weigeringsgronden uitgewerkt. Toetsing van de omgevingsvergunning vindt plaats op basis van de criteria in dit hoofdstuk.
4.1.
De bruikbaarheid van de weg
Een omgevingsvergunning voor een uitweg wordt in het belang van de bruikbaarheid van de weg geweigerd, indien door het aanleggen of veranderen van de uitweg:
(..)
c. de doorstroming op een weg, blijkend uit het verkeersadvies, sterk negatief beïnvloed wordt;
4.2.
Veilig en doelmatig gebruik van de weg
Een omgevingsvergunning voor een uitweg wordt in het belang van het veilig en doelmatig gebruik van de weg geweigerd indien:
(..)
b. Een uitweg aangevraagd wordt voor een bedrijfscomplex waarbij de uitweg aangevraagd wordt aan een belangrijke doorgaande weg op een bedrijventerrein (zie bijlage onder nummer 2);
(..)
d. De uitweg komt te liggen aan een weg waarbij, blijkend uit een verkeersadvies, de uitweg een negatieve invloed zal hebben op de verkeersveiligheid of komt te liggen op, in of nabij bijvoorbeeld:
- een kruising of splitsing van wegen,
- verkeersregelinstallatie,
- opstelstroken dan wel voorsorteervakken,
- verkeersdrempel;
waardoor onoverzichtelijk en/of situaties ontstaan;
(..)
4.3.
Bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving
Een omgevingsvergunning voor een uitweg wordt in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving geweigerd indien:
(..)
c. Een uitweg aangevraagd wordt voor een bedrijfscomplex op een bedrijventerrein (zie straatnamen bedrijventerrein in bijlage onder nummer 1):
1. Waarbij de uitweg per bedrijfscomplex breder wordt dan 8 meter, gemeten op de bouwperceelsgrens en initiatiefnemer de noodzaak voor een bredere uitweg (met een maximum van 15 meter) niet heeft aangetoond;
2. Waarbij er meer dan één uitweg aangevraagd wordt per bedrijfscomplex. Deze weigeringsgrond geldt niet voor een tweede uitweg indien de initiatiefnemer aantoont dat voorzien wordt in parkeren en rangeren op eigen terrein. Indien hierin niet wordt voorzien, dient de initiatiefnemer aan te tonen dat een tweede uitweg voor een goede bedrijfsvoering noodzakelijk is;
(..).
Wet basisregistratie adressen en gebouwen

Artikel 6

1. De gemeenteraad deelt het grondgebied van de gemeente in een of meer woonplaatsen in, stelt de openbare ruimten vast en kent nummeraanduidingen toe aan de op het grondgebied van de gemeente gelegen verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen.
2. De gemeenteraad stelt de standplaatsen en de ligplaatsen vast.
3. De gemeenteraad stelt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, standplaatsen en ligplaatsen vast.
4. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gegeven ten aanzien van de indeling, de vaststelling en de toekenning, bedoeld in het eerste en tweede lid, en kunnen regels worden gegeven ten aanzien van de afbakening, bedoeld in het derde lid.

Artikel 38

De belanghebbende die gerede twijfel heeft over de juistheid van een in de basisregistratie opgenomen authentiek gegeven of het ontbreken van een authentiek gegeven in de basisregistratie kan burgemeester en wethouders onder opgaaf van redenen verzoeken dat gegeven te wijzigen respectievelijk op te nemen in de basisregistratie.
Verordening naamgeving en nummering (adressen) 2018

Artikel 3. Nummering objecten

1. Het college stelt de ligplaatsen en standplaatsen vast.
2. Het college kent nummeraanduidingen toe aan verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.
3. Het college bepaalt de afbakening van panden, verblijfsobjecten, lig- en standplaatsen.
4. De toekenning of afbakening, bedoeld in het tweede en derde lid, kan ook op voor personen toegankelijke objecten, niet zijnde verblijfsobjecten, dan wel op afgebakende terreinen worden toegepast.
5. Onder vaststellen, toekennen ne bepalen, als bedoeld in het eerste tot en met het vierde lid wordt tevens begrepen het wijzigen en intrekken daarvan.