ECLI:NL:RBZWB:2022:2823

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
24 mei 2022
Zaaknummer
02-303359-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en veroordeling poging zware mishandeling, belediging politieambtenaar en wederspannigheid met deels voorwaardelijke gevangenisstraf

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1987 en thans gedetineerd, heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2022 uitspraak gedaan. De zaak betreft een poging tot doodslag, poging tot zware mishandeling, belediging van een politieambtenaar en wederspannigheid. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij met voorwaardelijk opzet heeft gehandeld. Wel is bewezen dat hij de poging tot zware mishandeling heeft gepleegd door meerdere keren met een scherp voorwerp in het lichaam van het slachtoffer te steken, wat de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich meebracht. De rechtbank heeft het beroep op noodweer verworpen, omdat er geen sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. Daarnaast is de verdachte schuldig bevonden aan belediging van een politieambtenaar en wederspannigheid. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de ernst van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/303359-21
vonnis van de meervoudige kamer van 25 mei 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans gedetineerd te PI Vught, afdeling PPC, 5263 NT Vught, Lunettenlaan 501,
raadsman mr. Z. Yeral, advocaat te Roosendaal.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 12 mei 2022, waarbij de officier van justitie mr. M. van Leeuwen en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. heeft geprobeerd [naam 1] van het leven te beroven door hem met een mes in het lichaam te steken dan wel heeft geprobeerd die [naam 1] met een mes zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
2. politieambtenaar [naam 2] heeft beledigd door haar uit te schelden;
3. verzet heeft gepleegd tegen politieambtenaren [naam 2] en [naam 3] .

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte van de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Wel acht hij wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft begaan.
Hij is ten aanzien van dit feit van mening dat er geen sprake is van noodweer dan wel noodweerexces, omdat zich geen noodweersituatie heeft voorgedaan. Verder acht hij de onder 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en verzoekt primair om verdachte van dit feit vrij te spreken, wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair verzoekt zij verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging wegens noodweer(exces), omdat verdachte heeft gehandeld uit zelfverdediging. Ten aanzien van feiten 2 en 3 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 1
Op basis van de bewijsmiddelen is naar het oordeel van de rechtbank komen vast te staan dat het verdachte is geweest die [naam 1] op 6 november 2021 te Oudenbosch meerdere keren met een scherp dan wel een puntig voorwerp in het lichaam heeft gestoken.
Poging doodslag?
De volgende vraag is hoe het steken met een scherp dan wel puntig voorwerp moet worden gekwalificeerd. Om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de dood van [naam 1] . Van voorwaardelijk opzet is sprake als verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het gevolg heeft aanvaard. Het moet gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
De rechtbank heeft weliswaar kunnen vaststellen dat verdachte meerdere keren met een scherp dan wel puntig voorwerp in het lichaam van [naam 1] heeft gestoken, te weten in de rechter schouder en in de rechter bil, maar zij heeft niet kunnen vaststellen welk
voorwerp dit precies is geweest en dat het steken met een zodanige kracht is gebeurd dat dit een aanmerkelijke kans op de dood van [naam 1] oplevert. In dat verband acht de rechtbank relevant dat het letsel van [naam 1] twee steekverwondingen betreft, in de vorm van een laceratie van 2 centimeter in de lengte in de rechter schouder en een laceratie van
1 centimeter in de lengte in de rechter bil. Niet is gebleken hoe diep de steekverwondingen zijn geweest en dat er in vitale delen van het lichaam van [naam 1] is gestoken.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet uit de wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte met zijn handelen de aanmerkelijke kans op de dood van [naam 1] in het leven heeft geroepen. Dientengevolge kan het (voorwaardelijk) opzet van verdachte op de dood van [naam 1] niet worden bewezen.
Verdachte zal dan ook van de aan hem ten laste gelegde poging tot doodslag worden vrijgesproken.
Poging tot zware mishandeling?
Hoewel een aanmerkelijke kans op de dood van [naam 1] niet kan worden bewezen, staat het wel vast dat het meermalen steken met een scherp dan wel puntig voorwerp in het lichaam de aanmerkelijke kans in het leven roept dat [naam 1] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Verdachte heeft door versneld op [naam 1] af te lopen met een scherp dan wel puntig voorwerp en hem daarmee meerdere keren in het lichaam te steken de kans op het intreden van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer bewust aanvaard.
Derhalve heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [naam 1] , terwijl de uitvoering daarvan niet is voltooid. De aan verdachte ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Noodweer?
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo’n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De gestelde aanranding moet in redelijkheid beschouwd, zodanig bedreigend zijn voor verdachte dat deze kan worden aangemerkt als een ogenblikkelijke aanranding in de zin van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat verdachte – na meerdere tikken te hebben gekregen om hem bij de les proberen te houden – de woonkamer heeft verlaten, vervolgens na korte tijd is teruggekomen, nadien weer de woonkamer heeft verlaten en toen na korte tijd met een voorwerp in zijn hand versneld op [naam 1] is afgelopen, hem van achteren heeft benaderd en hem meerdere keren heeft gestoken met dit voorwerp. Uit de aard van het letsel leidt de rechtbank af dat dit een scherp dan wel puntig voorwerp moet zijn geweest. De rechtbank leidt uit deze feitelijke toedracht af dat er geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest verdedigen, zodat het beroep op noodweer wordt verworpen. Omdat verdachte niet heeft gehandeld uit noodweer kan zich niet de situatie voordoen dat hij te ver is gegaan in die verdediging en dit brengt met zich mee dat ook het beroep op noodweerexces niet kan slagen.
Ten aanzien van feiten 2 en 3
Gelet op de bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich bij zijn aanhouding en overbrenging naar het cellencomplex naar aanleiding van feit 1 schuldig heeft gemaakt aan belediging van politieambtenaar [naam 2] en zich tegen haar en tegen politieambtenaar [naam 3] heeft verzet. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van deze feiten.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 6 november 2021 te Oudenbosch, gemeente
Halderberge ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om [naam 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet meerdere keren met een scherp of
puntig voorwerp, in het lichaam, van die [naam 1] heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
op 6 november 2021 te Oudenbosch, gemeente
Halderberge opzettelijk een ambtenaar, te weten [naam 2] ,
hoofdagent bij eenheid Zeeland-West-Brabant gedurende
de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in haar
tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door haar de
woorden toe te voegen: kankerhoer en bitches;
3.
op 6 november 2021 te Oudenbosch, gemeente
Halderberge, zich met geweld, heeft verzet
tegen meerdere ambtenaren, [naam 2] en [naam 3]
, hoofdagenten bij eenheid Zeeland-West-Brabant en werkzaam
in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter
aanhouding van verdachte en overbrenging naar het cellencomplex
door meermalen (met kracht) te trappen en te spugen en te
schreeuwen en te schelden en te stoppen met lopen en op te
staan en zijn hoofd op te tillen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Zoals onder 4.3 is overwogen, volgt de rechtbank het beroep van de verdediging op noodweer(exces) niet.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 65 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging gelet op de door haar primair bepleite vrijspraak en subsidiair bepleite ontslag van alle rechtsvervolging op grond van noodweer(exces) geen strafmaatverweer gevoerd.
Zij verzoekt ten aanzien van feiten 2 en 3 aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen door toepassing te geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en daarbij de gemoedstoestand van verdachte ten tijde van deze feiten in aanmerking te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door [naam 1] , die op een bank zat, met hoge snelheid van achteren te benaderen en met een scherp dan wel puntig voorwerp in het lichaam van [naam 1] te steken. Hierbij heeft verdachte [naam 1] meerdere keren met dat voorwerp geraakt in zijn lichaam en als gevolg daarvan heeft [naam 1] letsel opgelopen, te weten een steekverwonding in de schouder en in de bil. Met dit handelen – waarvan de rechtbank van oordeel is dat dit een excessieve reactie van verdachte vormt – heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [naam 1] . De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de gevolgen van het handelen van verdachte voor [naam 1] veel ernstiger hadden kunnen zijn. Gelukkig is het letsel beperkt gebleven, maar dat is geenszins aan het handelen van verdachte te danken.
Verder heeft verdachte zich op diezelfde avond bij zijn aanhouding en overbrenging naar het cellencomplex naar aanleiding van dit feit schuldig gemaakt aan wederspannigheid jegens twee politieambtenaren en heeft hij daarbij ook een van deze politieambtenaren beledigd door haar uit te schelden. Dit getuigt van weinig respect voor het ambtelijk gezag.
De rechtbank is van oordeel dat voor deze feiten bestraffing moet volgen.
Bij haar oordeel over te op te leggen straf houdt de rechtbank er verder rekening mee dat uit het strafblad van verdachte van 5 januari 2022 blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zich, ondanks eerder opgelegde taakstraffen en gevangenisstraffen nog steeds bezig houdt met het plegen van delicten.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het rapport van de reclassering van
19 november 2021, waaruit volgt dat verdachte – voor zover de reclassering dat kon inschatten – beperkt gemotiveerd is voor gedragsverandering en/of (meer specialistische) hulpverlening. Verder is gebleken dat verdachte niet heeft meegewerkt aan het opstellen van een rapport door een psycholoog en is er op basis van deze weigering ook geen nader rapport door de reclassering opgesteld. De rechtbank maakt hieruit op dat verdachte kennelijk niet openstaat voor hulp en begeleiding.
Ook houdt de rechtbank rekening met de houding van verdachte ter zitting, waarmee hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor zijn handelen en daarin ook geen inzicht toont.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld wat een passende straf is voor verdachte.
Gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden en gelet op de ernst van de feiten, met name de poging tot zware mishandeling, waarbij verdachte niet is teruggedeinsd voor het opgaan in excessief gedrag, ziet de rechtbank aanleiding om in de strafoplegging af te wijken van de eis van de officier van justitie.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden passend en geboden is, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel van de op te leggen gevangenisstraf, te weten 4 maanden voorwaardelijk op te leggen.
Gelet op het strafblad van verdachte, waaruit de rechtbank een herhalingsgevaar voor geweldsdelicten afleidt, is zij van oordeel dat deze deels voorwaardelijke gevangenisstraf een stok achter de deur vormt om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen. Daaraan zal de rechtbank een proeftijd van 2 jaar verbinden.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 57, 180, 266, 267 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: poging tot zware mishandeling;
feit 2: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een
ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
feit 3: wederspannigheid;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 12 (twaalf) maanden, waarvan
4 (vier) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 (twee) jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. L.W. Louwerse en
mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Huwae, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 25 mei 2022.
Mr. Louwerse en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.