ECLI:NL:RBZWB:2022:2838

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2022
Publicatiedatum
25 mei 2022
Zaaknummer
C/02/357921 FA RK 19-2152
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling hoofdverblijf en contactregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2022 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure waarbij de hoofdverblijfplaats en contactregeling van drie minderjarigen aan de orde waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige [voornaam 2], die op 3 mei 2022 de leeftijd van 12 jaar bereikte, zich in een kindgesprek duidelijk heeft uitgesproken tegen contact met haar moeder. De rechtbank heeft daarom het verzoek tot het vastleggen van een contactregeling tussen moeder en [voornaam 2] afgewezen en de bestaande regeling laten vervallen. De rechtbank benadrukt het belang van een herstelproces voor [voornaam 2] en wijst de ouders op de noodzaak om vrede te sluiten om haar welzijn te bevorderen.

Ten aanzien van de andere minderjarigen, [voornaam 1] en [voornaam 3], heeft de rechtbank het hoofdverblijf bij de vader bepaald, waarbij de contactregeling met de moeder is vastgesteld zoals eerder voorlopig was bepaald. De rechtbank heeft vastgesteld dat de pedagogische vaardigheden van de moeder tekortschieten, wat heeft geleid tot onhoudbare situaties voor de kinderen. De rechtbank heeft geen bijzondere curator benoemd om de wensen van de minderjarigen te onderzoeken, omdat dit risico's met zich meebrengt voor hun welzijn. De rechtbank heeft de ouders aangespoord om samen te werken aan een oplossing die in het belang van de kinderen is.

De rechtbank heeft ook de verzoeken van de vrouw om de inschrijving van de kinderen op scholen in België te handhaven en om kinderalimentatie vast te stellen afgewezen, nu het hoofdverblijf bij de vader is bepaald. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/357921 FA RK 19-2152
Nadere beschikking betreffende echtscheiding
in de zaak van
[naam 1],
wonende te [woonplaats 1], België,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. E.A.G. van Acker,
advocaten voorheen mr. M.H.G. Habets en mr. W.H.P. de Jongh,
en
[naam 2],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.L. Küppers-van Duivenbooden.
1. Het verdere verloop van het geding
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de op 1 april 2021 gegeven beschikking en alle daarin genoemde stukken;
- de brieven van mr. Küppers-van Duivenbooden van 5 oktober 2021, 6 december 2021 met bijlage, 7 en 24 januari 2022, 28 februari 2022 met bijlage;
- de brief van mr. Habets van 5 oktober 2021;
- de brieven van mr. Van Acker van 11 december 2021, 10 en 20 januari 2022;
- het e-mail bericht van 4 mei 2022 van Stichting Jeugdbescherming Brabant met als bijlage het verslag van de GezinsManager van 21 februari 2022;
- de beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 10 september 2020 en de beschikking van de rechtbank van 11 januari 2022.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 10 mei 2022. Bij die gelegenheid zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaat. Tevens was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen de raad alsmede een vertegenwoordiger van Stichting Jeugdbescherming Brabant Tilburg, hierna te noemen de GI. De vertegenwoordiger van Stichting Jeugdbescherming Brabant heeft de zitting per telefonische verbinding bijgewoond.
1.3. Na te noemen minderjarige [voornaam 1] is, gelet op zijn leeftijd, in staat gesteld zijn mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek. [voornaam 1] is in de onderhavige zaak al gehoord op 20 april 2020 middels telehoren. Hij heeft daarnaast gebruik gemaakt van de mogelijkheid om met de kinderrechter te spreken in het kader van de procedure welke geleid heeft tot de hierna onder rechtsoverweging 2.4 te noemen ondertoezichtstelling.
1.4. Na te noemen minderjarige [voornaam 2] is, gelet op feit dat zij op 3 mei 2022 de leeftijd van 12 jaar heeft bereikt, in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan de mondelinge behandeling van 12 mei 2022 haar mening te geven in een kindgesprek. [voornaam 2] heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt.

2.De voorgeschiedenis

2.1.
In voornoemde beschikking van 1 april 2021 heeft de rechtbank de beschikking van 20 oktober 2020, hersteld bij beschikking van 4 december 2020, gewijzigd voor wat betreft de partneralimentatie. Tevens werd bepaald dat de onderlinge regelingen uit het aan die beschikking aangehechte en door de griffier gewaarmerkte echtscheidingsconvenant deel uitmaken van die beschikking. Ten slotte werd de betalingsverplichting voortvloeiende uit de afspraken tussen de man en de vrouw vastgelegd. De beslissing op de verzoeken betreffende de definitieve bepaling van het hoofdverblijf, de zorgregeling en de inschrijving op de scholen van de minderjarigen zijn aangehouden in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling en in afwachting van bericht van de advocaten van partijen omtrent de wijze waarop de zaak verder moet worden afgedaan. Ook is de beslissing op de verzoeken betreffende de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van de definitieve bepaling van het hoofdverblijf en de zorgregeling van de minderjarigen.
2.2.
Bij de beschikking voorlopige voorzieningen van 28 april 2020 heeft de rechtbank bepaald dat aan de man worden toevertrouwd de minderjarigen:
1. [naam 3], geboren te [geboorteplaats 1] op 28 september 2007,
2. [naam 4], geboren te [geboorteplaats 2] op 3 mei 2010,
3. [naam 5], geboren te [geboorteplaats 3], België, op 21 maart 2015.
Tevens is de raad verzocht, ten behoeve van de bodemprocedure, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de vragen:
- Welke hoofdverblijfplaats komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Welke zorgregeling komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
en daarover te rapporteren en te adviseren.
Bij beschikking betreffende voorlopige voorzieningen van 10 september 2020 betreffende wijziging voorlopige voorzieningen is het verzoek van de vrouw tot wijziging van voornoemde beschikking van 28 april 2020, afgewezen.
2.3.
In de beschikking van 10 september 2020 heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling bepaald. Deze door partijen in onderling overleg overeengekomen voorlopige zorgregeling houdt in dat de vrouw en de minderjarigen contact met elkaar hebben éénmaal per twee weken, startend per 28 augustus 2020, van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de man op vrijdag de minderjarigen naar de vrouw zal brengen en de vrouw op zondag de minderjarigen terug zal brengen naar de man. Verder heeft de vrouw via Skype contact met de minderjarigen éénmaal per twee weken, op de andere zondag om 15.00 uur en wekelijks telefonisch op woensdag om 19.00 uur.
2.4.
Bij beschikking van 20 januari 2021 van deze rechtbank zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de Stichting Jeugdbescherming Brabant, te Tilburg met ingang van 20 januari 2021 tot 20 januari 2022. Bij beschikking van 27 januari 2022 van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van de minderjarigen met ingang van 20 januari 2022 verlengd tot 20 januari 2023.

3.De nadere beoordeling

Hoofdverblijf en zorgregeling
3.1.
Vrijwel meteen na aanvang van de mondelinge behandeling heeft de voorzitter uitgebreid verslag gedaan van het gesprek dat hij, samen met de griffier, op 11 mei 2022 heeft gevoerd met [voornaam 2]. Samengevat is de mening van [voornaam 2] dat zij op dit moment geen contact met haar moeder wil hebben, in welke vorm dan ook. Zij is daar vasthoudend in. Duidelijk werd dat voor [voornaam 2] drie momenten in het bijzonder van betekenis zijn geweest rond deze kwestie:
1. Het moment waarop de vader vrij abrupt het gezin heeft verlaten; na een dag in de Efteling ontstond in de auto een hevige ruzie tussen de ouders, in aanwezigheid van de kinderen. [voornaam 2] was toen acht jaar oud. Na thuiskomst is vader gaan douchen en heeft hij vervolgens het gezin abrupt verlaten. [voornaam 2] heeft daar een zeer nare herinnering aan. Zij heeft ook niet het idee dat haar ouders daarover nadien op een goede wijze met elkaar in gesprek zijn gegaan.
2. Het moment dat [voornaam 2] en haar broer en zusje, ongeveer twee jaar nadat vader het gezin had verlaten, via de hulp van Laura, bij aanvang van een weekend, zijn vertrokken uit de woning van moeder en zijn geplaatst bij vader en zijn vriendin. Voor [voornaam 2] voelde dat als een bevrijding.
3. Het moment waarop de weekendregeling voor de kinderen en moeder eenmaal per veertien dagen, is ingevoerd. [voornaam 2] heeft die omgangsweekenden als naar en belastend ervaren. Zij voelt zich niet erkend door moeder. [voornaam 2] heeft niet het idee dat er mogelijkheden zijn om de zwaar verstoorde verstandhouding tussen haar en haar moeder te repareren. Zij heeft ook niet het idee dat er tot op heden iemand naar haar geluisterd heeft. Zij hoopt dat dat nu wèl gebeurt.
3.2.
De vrouw heeft ter zitting aanvankelijk gereageerd dat deze situatie is ontstaan omdat ouders in een onmogelijke situatie zijn geraakt, de kinderen haar zijn afgenomen en zij geen kans kreeg om haar relatie met de kinderen op de door haar gewenste wijze in te richten.
3.3.
De man heeft als reactie gegeven dat hij niet had verwacht dat [voornaam 2] een dergelijk heftig verhaal aan de rechter zou vertellen. Hij is daarvan onder de indruk en zou willen dat er verbetering in de situatie rond [voornaam 2] zou intreden. Hij ziet echter niet hoe dat mogelijk is als ouders niet op een lijn gaan komen.
3.4.
De voorzitter heeft er op gewezen dat [voornaam 1] begin dit jaar bij de kinderrechter heeft verklaard nog niet veel van de ondertoezichtstelling te hebben gemerkt omdat er nog niet veel was veranderd. [voornaam 1] zou graag willen dat het hele “gezeur” tussen zijn ouders stopt en hij hoopt dat de GI daarbij kan helpen. Hij wil niet dat de situatie zo verder gaat tot zijn 18e jaar. Hij wil dat zijn ouders stoppen met hun strijd en dat hij rust krijgt.
3.5.
De GI heeft ter zitting naar voren gebracht dat de ouders de aanvankelijk ingezette deelname aan de SCHIP-aanpak niet hebben afgemaakt. Het resultaat is dat de situatie tussen de ouders nog onveranderd slecht is. [voornaam 2] heeft laten zien veel last te hebben van de situatie. Zij heeft therapie aangeboden gekregen. De therapie loopt nu, maar heeft door de voortdurende stress rond de omgang nog geen effect gehad. De GI is van mening dat de omgang tussen moeder en [voornaam 2] moet stoppen en dat van daaruit geïnvesteerd moet worden in een vorm van contactherstel tussen moeder en [voornaam 2]. De GI heeft dat traject nog niet kunnen inzetten omdat er een door de rechter vastgestelde zorg- en contactregeling is die niet zomaar terzijde kan worden gesteld. Met betrekking tot [voornaam 1] en [voornaam 3] brengt de GI naar voren dat zij meent dat de bestaande regeling kan worden gecontinueerd en dat het hoofdverblijf van de kinderen, dus ook dat van [voornaam 2], bij de vader dient te blijven.
3.6.
De raad heeft naar voren gebracht dat het grootste probleem nog altijd de ouderlijke verstandhouding is. Nu die onveranderd slecht is dienen er eindbeslissingen te worden genomen waarmee de ouders en de kinderen verder kunnen. De raad adviseert het hoofdverblijf van de kinderen definitief bij vader te bepalen. De raad adviseert om de omgang tussen moeder en [voornaam 2] te stoppen. Het contact tussen moeder en [voornaam 3] en [voornaam 1] kan worden voortgezet op de wijze waarop dat nu plaatsvindt.
3.7.
Mr. Van Acker signaleert namens de vrouw dat het onbegrijpelijk is dat de raad dit advies met betrekking tot [voornaam 3] zo geeft. [voornaam 3] laat immers duidelijk merken dat zij veel meer tijd bij haar moeder wil doorbrengen. De vrouw wil ook dat [voornaam 4] bij haar komt wonen en haar hoofdverblijf bij haar zal worden bepaald. Waar de echte behoeftes van [voornaam 3] liggen is nog niet onderzocht. Dat zou nu wel moeten gebeuren, zoals ook de GezinsManager adviseert, door een bijzondere curator te benoemen.
3.8.
De voorzitter houdt partijen voor dat er veel nieuwe informatie tijdens deze zitting naar voren is gebracht, zoals de uitkomst van het gesprek met [voornaam 2]. Hij stelt voor een korte schorsing in te lassen teneinde partijen de gelegenheid te geven met hun advocaten te overleggen om daarna het gesprek ter zitting voort te zetten. Na schorsing wordt de zitting hervat.
3.9.
Namens de vrouw brengt haar advocaat naar voren dat de vrouw de mening van [voornaam 2] wil respecteren. Zij zal dus niet langer aandringen op contact met [voornaam 2] zolang [voornaam 2] dit niet wenst. Zij maakt hier wel een belangrijke kanttekening bij: het mag niet zo zijn dat, wanneer [voornaam 2] vrijgesteld wordt van contact met haar moeder, dit een aansporing voor [voornaam 1] zal zijn om ook die weg te volgen. Daarvoor vraagt de vrouw aandacht van de rechtbank. Met betrekking tot de positie van [voornaam 3] verzoekt de vrouw de rechtbank een bijzondere curator te benoemen teneinde te onderzoeken hoe [voornaam 3] erin staat en met welk hoofdverblijf en welke contactregeling zij het meest gediend zal zijn. In ieder geval acht de vrouw belangrijk dat haar contacten met [voornaam 3] aanzienlijk worden uitgebreid. De vrouw trekt haar verzoek om het hoofdverblijf van [voornaam 2] en [voornaam 1] bij haar te bepalen in. De vrouw ziet in dat het niet in het belang van deze kinderen is om dat verzoek te handhaven.
3.10.
Mr. Küppers-van Duivenbooden stelt dat de man het betreurt dat er nog steeds een conflictueuze verhouding tussen de ouders bestaat. De man heeft er in het verleden alles aan gedaan om dat te veranderen en wil dat nog steeds. De man is het eens met het advies van de raad inzake het hoofdverblijf en de contactregeling. De man ziet ook dat [voornaam 3] naar meer contact met haar moeder verlangt. [voornaam 3] zegt dat zij het oneerlijk vindt dat er meer tijd bij papa dan bij mama wordt doorgebracht. Hoewel de man niet goed kan inschatten waar die opmerking van [voornaam 3] vandaan komt, acht hij het wel van belang om er aandacht aan te geven. De man kan zich voorstellen dat een bijzondere curator dat zou kunnen verhelderen maar logischer is dat de GI gaat onderzoeken waar de ruimte zit om het contact tussen de vrouw en [voornaam 3] te vergroten. Een verandering van het hoofdverblijf van [voornaam 3] acht de man niet in haar belang. Dat is ook niet een verandering waarover hij [voornaam 3] hoort praten.
3.11.
De GI merkt op dat zij in het verdere verloop van de ondertoezichtstelling wenst te onderzoeken of, en zo ja op welke wijze een vorm van contactherstel tussen [voornaam 2] en haar moeder mogelijk zou zijn. Voorts wil zij aandacht schenken aan de positie van [voornaam 1] wanneer die, voorlopig zonder zicht op contactherstel tussen [voornaam 2] en haar moeder, zijn contact met moeder zal invullen en de wijze waarop [voornaam 3] en haar moeder meer en/of anders contact met elkaar kunnen hebben. De GI acht zich goed in staat deze taak te vervullen, zeker wanneer zij daartoe van de rechtbank de ruimte zal krijgen.
3.12.
De raad merkt nader op dat zij blijft bij haar eerdere advies aan de rechtbank, namelijk vaststelling van het hoofdverblijf van de drie minderjarigen definitief bij vader, vaststelling van de bestaande contactregeling voor [voornaam 1] en [voornaam 3] met moeder en het opheffen van de verplichting van contact tussen moeder en [voornaam 2]. De raad acht het in overeenstemming met de situatie dat de GI onderzoekt of [voornaam 3] en de moeder wat meer contact met elkaar kunnen hebben, bijvoorbeeld in de vorm van af en toe een extra dag contact maar geen structurele uitbreiding. Verdeeldheid tussen de kinderen zou dan op de loer liggen. De benoeming van een bijzondere curator acht de raad ook om die reden niet geïndiceerd. De situatie is daarvoor veel te kwetsbaar, zolang ouders niet op een lijn komen. Mogelijk zou nog gedacht kunnen worden aan het inschakelen van een kindbehartiger.
3.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Allereerst ten aanzien van, en ook bedoeld voor, [voornaam 2]:
[voornaam 2] heeft zich in het kindgesprek zeer duidelijk uitgesproken. Ter zitting bleek dat de uitspraken van [voornaam 2] met beide ouders iets deden. De moeder toont begrip voor wat [voornaam 2] wil en ziet in dat zij onder deze omstandigheden niet verder wil aandringen op contact met [voornaam 2]. Natuurlijk zou moeder het fijn vinden als er in de toekomst weer iets mogelijk zou zijn qua contact. Moeder heeft duidelijk gemaakt dat zij van [voornaam 2] houdt en dat het niet haar bedoeling is geweest [voornaam 2] te kwetsen of achter te stellen en het spijt haar dat het zo is overgekomen. Vader heeft ook gezegd dat de uitspraken van [voornaam 2] grote indruk op hem maakten. Hij toonde zich opgelucht dat de moeder rekening wil houden met de wens van [voornaam 2]. De rechtbank sluit zich in dit opzicht bij de ouders aan: [voornaam 2] krijgt de vrijheid om niet naar haar moeder te gaan. Dat betekent dat de rechtbank het verzoek tot het vastleggen van een contactregeling tussen moeder en [voornaam 2] nu zal afwijzen en dat de bestaande contactregeling tussen moeder en [voornaam 2] komt te vervallen. De GI heeft de gedachte om in dit jaar van de ondertoezichtstelling te onderzoeken of er vanaf dit nulpunt weer enige vorm van contact tussen de moeder en [voornaam 2] mogelijk zou zijn. De rechtbank is van oordeel dat [voornaam 2] allereerst de kans moet krijgen zichzelf weer te hervinden in een evenwicht van rust, om zo weer zin in de toekomst te krijgen. Als [voornaam 2], eventueel in overleg met haar therapeut, meent dat zij daar aan toe is, is er wellicht ruimte tot een vorm van (onderzoek naar) contact. De rechtbank wil de ouders er hier op wijzen dat zij het herstelproces van [voornaam 2] behoorlijk kunnen versnellen wanneer zij erin kunnen slagen vrede te sluiten. Als zij dat aan [voornaam 2] kunnen laten zien, zal er van [voornaam 2] een last van haar schouders vallen. De rechtbank wijst erop dat [voornaam 1] hier ook veel profijt van zal hebben.
3.14.
Met betrekking tot [voornaam 1] zal de rechtbank zijn hoofdverblijf nu definitief bij de man bepalen, en de contactregeling met de vrouw zoals die eerder voorlopig was vastgelegd nu definitief vaststellen. De rechtbank heeft er goede nota van genomen dat het voor [voornaam 1] verwarrend kan zijn als er voor zijn zus [voornaam 2] nu geen verplichting meer geldt om naar moeder te gaan, terwijl dat voor hem wel het geval is. Ook hier ligt een grote verantwoordelijkheid voor ouders om te laten zien dat zij eensgezind [voornaam 1] steunen in zijn hoofdverblijf bij vader en een weekend- en vakantieregeling met moeder.
3.15.
Ten aanzien van [voornaam 3] sluit de rechtbank zich aan bij de visie van de raad. De rechtbank heeft op basis van de geschiedenis zoals die zich in deze zaak heeft geopenbaard een duidelijk beeld gekregen van de pedagogische vaardigheden van ouders. Na het uiteen gaan heeft de vrouw gedurende langere periode de gelegenheid gekregen haar opvoedkwaliteiten in praktijk te brengen. Anders dan de vrouw dat ervaart, acht de rechtbank niet de man verantwoordelijk voor het vertrek van de kinderen van hun moeder naar hun vader. Dat vertrek is in belangrijke mate veroorzaakt door tekortschietende, niet verwijtbare opvoedkwaliteiten aan de zijde van de vrouw waardoor een dagelijks verblijf bij de vrouw tot onhoudbare situaties heeft geleid. Daar zal aan hebben bijgedragen dat partijen hun uit elkaar gaan niet goed hebben afgehecht zoals uit het verhaal van [voornaam 2] duidelijk is geworden, maar dat is niet de belangrijkste reden geweest van de verhuizing van de kinderen van de vrouw naar de man. Uit het vervolg is niet gebleken dat de vrouw aan de adviezen van de GI of hulpverlening om in haar situatie verandering te brengen opvolging heeft kunnen geven. De rechtbank maakt de vrouw hiervan geen verwijt, het is wat het is. Dat betekent echter ook dat een wijziging van het hoofdverblijf van [voornaam 3] van de man naar de vrouw het ernstige risico in zich houdt dat na verloop van tijd de situatie bij de vrouw weer onhoudbaar wordt en dat [voornaam 3] opnieuw zal moeten verhuizen. De rechtbank zal dan ook niet overgaan tot benoeming van een bijzondere curator om de wensen van [voornaam 3] op dit gebied te onderzoeken want ook al zou [voornaam 3] in haar hart liever bij haar moeder wonen, de rechtbank acht dit een niet te realiseren wens. De rechtbank acht het wel zinvol om de GI in de nog lopende periode van ondertoezichtstelling van de minderjarigen te laten onderzoeken in welke mate het contact tussen de vrouw en [voornaam 3] kan worden uitgebreid op een wijze die bevorderend is voor het welzijn van [voornaam 3] en de vrouw en met uitsluiting van het risico op beschadiging van [voornaam 3] of de andere gezinsleden.
3.16.
Concluderend zal de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het hoofdverblijf van de drie minderjarigen bij de man toewijzen, het verzoek tot vaststelling van een zorgregeling met [voornaam 2] afwijzen en een contactregeling tussen de vrouw en [voornaam 1] en [voornaam 5] definitief bepalen als eerder voorlopig is bepaald in de beschikking van 10 september 2020 namelijk dat de vrouw en de minderjarigen contact met elkaar hebben éénmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de man op vrijdag de minderjarigen naar de vrouw zal brengen en de vrouw op zondag de minderjarigen terug zal brengen naar de man. Daarnaast zal de rechtbank bepalen, zoals subsidiair door de vrouw verzocht en zoals dat op dit moment feitelijk het geval is, dat de minderjarigen [voornaam 1] en [voornaam 3] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vrouw doorbrengen
.
Inschrijving scholen
3.17.
In de beschikking van 10 september 2020 is aan de man toestemming verleend om de minderjarigen in te schrijven op scholen in Tilburg. De beslissing op het verzoek van de vrouw om te bepalen dat [voornaam 3] en [voornaam 2] als voorheen ingeschreven blijven op “[naam school 1]” te [vestigingsplaats 1], België, en dat [voornaam 1], conform haar inschrijving van maart 2020, ingeschreven blijft op de middelbare school “[naam school 2]” in [vestigingsplaats 2], België is aangehouden De rechtbank zal het verzoek van de vrouw afwijzen nu het hoofdverblijf van de minderjarigen definitief bij de man zal worden bepaald. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen dat zij onderwijs volgen op scholen in de buurt van hun woonplaats
.
Kinderalimentatie
3.18.
In de beschikking van 20 oktober 2020 is de beslissing op het verzoek betreffende de kinderalimentatie aangehouden in afwachting van de definitieve bepaling van het hoofdverblijf en de zorgregeling van de minderjarigen. Nu het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man zal worden bepaald en hij de verblijfsoverstijgende kosten voor de minderjarigen voor zijn rekening zal nemen zal de rechtbank het verzoek van de vrouw tot vaststelling van kinderalimentatie afwijzen.

5.De beslissing

De rechtbank
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de minderjarigen
1. [naam 6], geboren te [geboorteplaats 4] op 28 september 2007,
2. [naam 7], geboren te [geboorteplaats 5] op 3 mei 2010,
3. [naam 5], geboren te [geboorteplaats 6], België, op 21 maart 2015,
hun hoofdverblijf hebben bij de man;
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw en de minderjarigen
1. [naam 8], geboren te [geboorteplaats 7] op 28 september 2007,
2. [naam 5], geboren te [geboorteplaats 8], België, op 21 maart 2015,
in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.30 uur en gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, nader in onderling overleg door partijen te regelen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, F.F.A.J.M. Haerkens-Wouters en M.L.M. van Kempen, en, in tegenwoordigheid van mr. J.A.M. Deveneijns, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.