Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting van € 3.766, die was opgelegd na de aankoop van een onroerende zaak, een voormalig pakhuis dat was bestemd voor de bouw van drie stadswoningen. De inspecteur stelde dat de juiste overdrachtsbelasting 6% bedroeg, omdat er geen sprake was van een woning op het moment van de overdracht. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, omdat deze niet kon aantonen dat de onroerende zaak op het moment van de overdracht naar zijn aard tot woning was bestemd. De rechtbank oordeelde dat de kenmerken van het pand, dat oorspronkelijk als pakhuis was ontworpen en gebruikt, op het moment van de overdracht vrijwel onveranderd waren. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden die voorafgaand aan de overdracht waren uitgevoerd, niet voldoende waren om te concluderen dat het pand als woning kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.