In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 mei 2022 uitspraak gedaan over het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) tot verlenging van de ondertoezichtstelling van twee kinderen, geboren in 2013 en 2017. De GI had verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen tot 4 november 2022, omdat er zorgen waren over de situatie van de kinderen en de ouders onvoldoende in staat leken om zelf de benodigde hulp te regelen. De ouders, die samen een ouderschapsplan hadden ondertekend, stelden echter dat zij in staat waren om de zorg voor de kinderen in het vrijwillige kader te regelen en dat een verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk was.
De kinderrechter heeft de situatie van de ouders en de kinderen zorgvuldig beoordeeld. Hoewel er zorgen waren, oordeelde de kinderrechter dat deze niet van dien aard waren dat een inmenging in de vorm van een ondertoezichtstelling gerechtvaardigd was. De ouders hadden inmiddels stappen gezet in de communicatie en samenwerking, en de GI had zich niet actief opgesteld in conflicten tussen de ouders. De kinderrechter concludeerde dat de ouders in staat waren om zelf hulpverlening te regelen en dat de hulpverlening in een vrijwillig kader toereikend zou zijn.
Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI om de ondertoezichtstelling te verlengen afgewezen. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2022, en schriftelijk vastgesteld op 24 mei 2022. Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.