ECLI:NL:RBZWB:2022:2910

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2022
Publicatiedatum
31 mei 2022
Zaaknummer
C/02/396431 / KG ZA 22-147
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot voorlopige omgangs- en informatieregeling in kort geding met betrekking tot minderjarige, wegens onduidelijkheid over vaderschap

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2022 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw over de voorlopige omgangs- en informatieregeling met betrekking tot hun minderjarige kind. De man vorderde dat de vrouw zou worden verplicht om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen en hem te informeren over de gezondheid en welzijn van het kind. De vrouw voerde verweer en betwistte dat de man de biologische vader van het kind is, wat leidde tot onduidelijkheid over het vaderschap.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 mei 2022, die achter gesloten deuren plaatsvond, werd de zaak besproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende duidelijkheid was over het vaderschap van de man, aangezien de vrouw ook een relatie had met een andere man ten tijde van de verwekking van het kind. De voorzieningenrechter gaf aan dat het in het belang van het kind is om eerst duidelijkheid te verkrijgen over wie de biologische vader is, voordat er een omgangsregeling kan worden vastgesteld.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man afgewezen en benadrukt dat partijen een DNA-onderzoek moeten laten uitvoeren om duidelijkheid te krijgen over het vaderschap. De kosten van de procedure werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter heeft partijen aangespoord om in goed overleg het DNA-onderzoek te laten uitvoeren, zodat er snel duidelijkheid komt over de biologische afstamming van het kind.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/396431 / KG ZA 22-147
Vonnis in kort geding van 24 mei 2022
in de zaak van
[de man 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Tilburg,
tegen
[de vrouw] ,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. van der Marel te Eindhoven.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit de dagvaarding, met producties.
1.2
Op 13 mei 2022 heeft de voorzieningenrechter de zaak mondeling behandeld met gesloten deuren, omdat het belang van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Van Kerkhof, en mr. Van der Marel namens de vrouw. Daarnaast is verschenen een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren. De vrouw is niet in persoon bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Na het beëindigen van die relatie is het nu nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2022, hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
De vrouw is enig juridisch ouder van [minderjarige] en van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over haar.
2.3
[minderjarige] woont bij de vrouw.

3.De vorderingen

3.1
De man vordert in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de vrouw te bevelen c.q. te veroordelen om binnen drie dagen na betekening van dit vonnis onverminderd uitvoering te geven aan de bij dit vonnis vast te stellen voorlopige contactregeling, te weten:
- vanaf de eerste maand: contact tussen de minderjarige en de man twee keer per week gedurende 30 minuten;
- vanaf de tweede maand: contact tussen de minderjarige en de man twee keer per week gedurende 60 minuten;
- vanaf de derde maand: contact tussen de minderjarige en de man twee keer per week gedurende 90 minuten;
- vanaf de vierde maand: contact tussen de minderjarige en de man twee keer per week gedurende 90 minuten;
dan wel subsidiair aan een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen voorlopige contactregeling, zulks op straffe van een aan de man te betalen dwangsom van € 1.500,-- voor ieder dagdeel dat zij nalatig is om aan het deze te wijzen vonnis te voldoen, tot een maximum van € 50.000,--, dan wel een bedrag door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen;
II. de vrouw te bevelen c.q. te veroordelen om de man voorlopig, al dan niet met tussenkomst van de betrokken advocaten, eens per maand over de gezondheid, welzijn, en andere gewichtige aangelegenheden van de minderjarige te informeren, dan wel subsidiair een andere beslissing te nemen over de wijze van informatieverstrekking door de vrouw aan de man die de voorzieningenrechter in het belang van de minderjarige acht;
III. althans dusdanige beslissing(en) te nemen als de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man en concludeert tot afwijzing daarvan.
3.3
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.2
Nu er tussen de man en [minderjarige] geen sprake is van omgang en de man op geen enkele wijze door de vrouw wordt geïnformeerd over [minderjarige] , is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot het vaststellen van een voorlopige omgangsregeling evenals bij zijn vordering tot het vaststellen van een voorlopige informatieregeling betreffende [minderjarige] . Het verweer van de vrouw dat de man onvoldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot het vaststellen van een informatieregeling betreffende [minderjarige] zal dan ook worden verworpen.
4.3
Namens en door de man is ter onderbouwing van zijn vorderingen, voor zover hier van belang, aangevoerd dat er volgens hem geen twijfel over bestaat dat hij de biologische vader van [minderjarige] is. Op basis van het verwekkerschap en omdat er naar de mening van de man sprake is van bijkomende omstandigheden, stelt hij dat er tussen hem en [minderjarige] sprake is van ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waardoor hij gerechtigd en verplicht is tot het hebben van omgang met [minderjarige] en de vrouw is gehouden om hem over [minderjarige] te informeren. De man is bereid om voor eigen rekening mee te werken aan een DNA-onderzoek
4.4
Namens de vrouw is, voor zover hier van belang, aangevoerd dat er voldoende twijfel bestaat of de man de biologische vader van [minderjarige] is. Volgens haar had zij ten tijde van de verwekking van [minderjarige] ook een affectieve relatie met een andere man. Voor zover aangenomen zou kunnen worden dat de man de biologische vader van [minderjarige] is, is de vrouw van mening dat er eerst gedegen onderzoek moet plaatsvinden naar welke omgangsregeling het meest in het belang van [minderjarige] moet worden geacht. Namens de vrouw is verklaard dat indien de voorzieningenrechter beslist dat een DNA-onderzoek moet plaatsvinden, de vrouw daaraan zal meewerken.
4.5
Namens de Raad is, kort samengevat, aangegeven dat een kind in beginsel het recht heeft om op te groeien met zijn of haar beide ouders. Zolang het voor beide partijen echter niet duidelijk is wie de biologische vader van [minderjarige] is, vindt de Raad het niet in het belang van [minderjarige] om een voorlopige omgangsregeling tussen haar en de man en/of een voorlopige informatieregeling betreffende [minderjarige] vast te stellen. Voorkomen moet worden dat er een relatie tussen de man en [minderjarige] wordt opgebouwd die op een later moment weer wordt verbroken. De Raad vindt dat er eerst duidelijkheid moet ontstaan of de man de biologische vader van [minderjarige] is en adviseert daarom (ambtshalve) een DNA-onderzoek te gelasten gericht op het verkrijgen van duidelijkheid of de man de biologische vader van [minderjarige] is en partijen te bevelen om hun medewerking daaraan te verlenen.
4.6
De voorzieningenrechter overweegt, gezien de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, dat er twijfels bestaan of de man de biologische vader van [minderjarige] is. Dat partijen in het eerste gedeelte van de zwangerschap met elkaar nog een affectieve relatie hadden en de man de vrouw onder meer heeft vergezeld bij zwangerschapsecho’s, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende overtuigend om te kunnen aannemen dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. Er kan immers niet worden uitgesloten dat de vrouw al langer haar twijfels had over het biologisch vaderschap van de man, maar dat zij deze pas na het verbreken van de relatie van partijen heeft willen openbaren.
4.7
De voorzieningenrechter is dan ook met de Raad van oordeel dat er eerst duidelijkheid moet ontstaan over het vaderschap van de man, alvorens het in het belang van [minderjarige] kan worden geacht om een (voorlopige) omgangs- en/of informatieregeling vast te stellen. Gelet daarop, maar ook omdat het in het belang van de sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling van [minderjarige] moet worden geacht dat er duidelijkheid bestaat over haar afstemming en zij weet wie haar biologische vader is, vindt de voorzieningenrechter het van belang dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan een DNA-onderzoek gericht op het verkrijgen van duidelijkheid over het eventuele verwekkerschap van de man ten aanzien van [minderjarige] . In de onderhavige kortgedingprocedure ziet de voorzieningenrechter, mede gelet op de voorliggende vorderingen, echter geen mogelijkheid om een DNA-onderzoek te gelasten en partijen te bevelen om daaraan hun medewerking te verlenen. Ook ziet de voorzieningenrechter, gelet op het karakter van de kortgedingprocedure en de verwachte duur van een te verrichten DNA-onderzoek, geen mogelijkheid om deze zaak aan te houden in afwachting van de resultaten daarvan.
4.8
Gelet op het voorgaande, zal de voorzieningenrechter de vorderingen van de man om een voorlopige omgangs- en/of informatieregeling vast te stellen afwijzen.
4.9
De voorzieningenrechter overweegt voorts volledigheidshalve dat namens de man is aangevoerd dat hij inmiddels bij de rechtbank een bodemzaak aanhangig heeft gemaakt gericht op het verkrijgen van vervangende toestemming om [minderjarige] te erkennen. Daarnaast heeft hij bij de mondelinge behandeling voorgesteld om voor zijn rekening een DNA-onderzoek te gelasten en de onderhavige kortgedingprocedure in afwachting van de resultaten daarvan aan te houden. Daarnaast is namens de vrouw aangevoerd dat zij kan instemmen met voornoemd onderzoek als de voorzieningenrechter dat noodzakelijk acht.
4.1
Gelet hierop acht de voorzieningenrechter in het belang van [minderjarige] zo’n onderzoek noodzakelijk. Hij geeft partijen dan ook dringend mee om in goed onderling overleg met elkaar (en hun advocaten) voortvarend een DNA-onderzoek te laten verrichten gericht op het verkrijgen van duidelijkheid over het eventuele verwekkerschap van de man ten aanzien van [minderjarige] . Nu de man tijdens de mondelinge behandeling heeft aangegeven dat hij bereid is om de kosten van een DNA-onderzoek voor zijn rekening te nemen gaat de voorzieningenrechter ervan uit dat dat ook zal gebeuren. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat er geen twijfels bestaan over de vraag wie haar biologische vader is. Daarnaast is er het voordeel van tijdwinst in de bodemprocedure als de resultaten van zo’n onderzoek snel beschikbaar zijn.
4.11
Partijen worden verzocht om het rapport met de resultaten van het DNA-onderzoek in te brengen in de aanhangige bodemprocedure. Hoewel de voorzieningenrechter partijen daartoe niet kan verplichten, raadt hij hen wel met klem aan om het DNA-onderzoek te laten verrichten bij het bedrijf [bedrijf] , dat door de rechtspraak regelmatig wordt ingeschakeld voor DNA-onderzoeken. Bekend is dat de resultaten van onderzoeken van dat bedrijf in de regel door de rechtspraak en door partijen als betrouwbaar worden aangemerkt.
4.12
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure, zal de voorzieningenrechter de kosten van deze procedure ten slotte tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
wijst de vorderingen van de man af;
compenseert de kosten van partijen in deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2022 door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. Wallerbos als griffier.
(BW)