Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
2.De verdere beoordeling
“(…) U vraagt mij om nog eens in mijn eigen woorden te vertellen wat er in de auto is gebeurd op 6 oktober 2021. Ik vind dat heel moeilijk. [verweerder] heeft mij kapot gemaakt, emotioneel en psychisch.
“(…) U vraagt mij of ik weet wat er op 6 oktober 2021 tijdens de autorit, waarbij mijn dochter bij meneer [verweerder] (hierna genoemd: [verweerder] ) in de auto zat, is gebeurd.
“(…) Ik merkte dat [naam] teruggetrokken was. Daarom ben ik met haar, tijdens een autorit na afloop van de werkdag, in gesprek gegaan. Ik merkte dat ze stagneerde in het proces. Ik zag dat ze angst uitstraalde. Toen zei [naam] dat er wat was gebeurd. De reden dat ik haar aansprak was dat ze was veranderd. [naam] is een heel rustig meisje. In september merkte ik niet dat ze angstig was. Ze pakte opdrachten op. Ik merkte dat ze was veranderd en daarom heb ik haar aangesproken. [naam] vertelde niet gelijk wat er was gebeurd. Ik moest doorvragen. Toen vertelde ze mij dat [verweerder] handtastelijk was geweest op een manier die niet oké was. Zij vertelde mij dat ze na afloop van een huisbezoek bij hem in de auto is gestapt. Na wikken en wegen was ze ingestapt, ook omdat ik had gezegd, dat als hij dat aanbood, ze mocht instappen. Hij zou zijn hand op haar benen hebben gelegd en dat meerdere keren hebben gedaan. [naam] had steeds aangegeven dat ze dat niet wilde. Hij had ook opmerkingen gemaakt, zoals dat hij had gezien dat ze hem op een bepaalde manier aankeek vanaf de eerste dag dat ze stage liep. Tijdens het gesprek was ze aan het huilen en trillen en vertelde het met heel veel emotie. Wij reden in de auto en daarom ben ik gestopt bij een benzinepomp, waar we verder gesproken hebben. Ze zei mij dat ze haar telefoon vasthad om mij of haar moeder te bereiken. Hij heeft geprobeerd de telefoon vast te pakken, maar ze kon de telefoon net op tijd wegtrekken.
“(…) Ik heb een aantal keer met [naam] gesproken over de autorit van 6 oktober 2021. Zij heeft in die gesprekken tegen mij gezegd dat ze met de bus naar een cliënt was gegaan. Op de terugweg is ze bij [verweerder] in de auto gestapt. Tijdens die autorit heeft [verweerder] haar aangeraakt op verschillende plekken, waarbij ze duidelijk communiceerde dat ze dat niet wilde. In die gesprekken die ik met [naam] had, bleef haar verklaring hetzelfde. Wel moest ze soms goed nadenken alsof ze het moeilijk vond om het te benoemen. Ze heeft een schaamtegevoel en heeft moeite om het over de inhoud te hebben. Ze vertelde haar verhaal emotioneel. Ze trilde.
“(…) Op 6 oktober 2021 kwam ik met [naam] bij een cliënt vandaan. De cliënt liep met mij mee. Het regende heel hard. Ik zei tegen [naam] dat ze kon meerijden als ze terug naar kantoor moest. Ze zei: “het is goed”. We zijn samen naar de auto gerend, want het regende heel hard en er was ook een beetje wind. In de auto vroeg ik haar of ze haast had, omdat ik nog aardappelen wilde halen. Ze zei dat ze geen haast had. Ik vroeg haar nog, weet je het zeker, daarop zei zij: “Ja, ik weet het zeker.”. Op de heenweg naar de boer hebben we gesproken over het werk. Ze stelde me vragen. Ik heb de auto de hal ingereden bij de boer en ben uitgestapt. [naam] bleef in de auto. Ik ging de boer zoeken. Ik heb wat rondgelopen en zag de boer niet. Ik ben toen teruggelopen naar [naam] om te zeggen dat het wel lang duurde. Ze zei: “Nee, je kan wel even wachten.”. Na vijf minuten kwam de boer. Ik heb de aardappelen gekocht en ben terug de auto ingegaan. Op de terugweg heeft zij mij nog verteld dat ze mijn zus kende en dat ik een grote familie had. Zij vroeg of mijn broers allemaal getrouwd waren, waarop ik ja zei, op één na die nog bij mijn moeder woont. Ze had het er ook over dat ze bij [verzoeker] Zorg en Welzijn wilde gaan werken. Ik zei haar dat ze nu nog aan het studeren is en zei ook dat ze soms na een stage een werkplek kan krijgen. Toen we Breda inreden vroeg ze mij: “Hoeft jouw zusje dat niet te weten”. Ik zei: “Hoe bedoel je? Mijn zusje hoeft het niet te weten”. Ze zei: “ja, dat ik bij jou in de auto zit”. Ik zei haar: “Wij doen niets verkeerd. We hebben een goede bedoeling”. Zij bevestigde toen: “Ja, dat klopt. Wij zijn collega’s.”.
“(…) U vraagt mij wat mijn man [verweerder] mij heeft verteld over de autorit van 6 oktober 2021, waarbij [naam] bij hem in de auto zat. Hij heeft mij, toen hij op 5 november 2021 na een gesprek op het werk thuiskwam, gezegd dat hij werd beschuldigd van seksuele intimidatie. Hij vertelde mij dat [naam] met hem in de auto heeft gezeten op de terugweg van een cliënt en dat zij hem beschuldigt van handtastelijkheden. Hij vertelde mij dat dat absoluut niet klopt.