In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de voortzetting van een loongerelateerde WGA-uitkering. Eiser, vertegenwoordigd door mr. F. Ergec, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het UWV dat zijn WIA-uitkering ongewijzigd voortgezet werd per 29 april 2020. Eiser stelde dat zijn arbeidsongeschiktheid was toegenomen en dat het UWV onterecht had vastgesteld dat hij per 24 april 2020 niet toegenomen arbeidsongeschikt was.
De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht. Eiser was eerder werkzaam als productiemedewerker en had zich in 2018 ziek gemeld vanwege luchtwegklachten. Het UWV had hem een WIA-uitkering toegekend, maar na een melding van toegenomen klachten heeft het UWV de uitkering ongewijzigd voortgezet. De rechtbank heeft de medische rapportages van de verzekeringsartsen van het UWV beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende gegevens waren om de belastbaarheid van eiser vast te stellen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen niet in twijfel getrokken konden worden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het UWV terecht de mate van arbeidsongeschiktheid per 24 april 2020 op 44,17% heeft vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een wijziging in de arbeidsongeschiktheidsklasse. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.