Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de afwijzing van een verzoek om ambtshalve vermindering van navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2011. De belanghebbende, die gehuwd was en woonachtig in [woonplaats], had in 2012 aangifte gedaan met een negatief belastbaar inkomen uit werk en woning. Echter, de inspecteur ontdekte dat de belanghebbende betrokken was bij criminele activiteiten, waaronder de exploitatie van hennepkwekerijen, en dat hij een aanzienlijk bedrag aan contant geld had dat niet in de aangifte was opgenomen.
De inspecteur legde navorderingsaanslagen op, die de belanghebbende in juli 2017 aanvecht. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht had afgewezen, omdat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de navorderingsaanslagen te hoog waren. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en oordeelde dat de belanghebbende niet had aangetoond dat de boete onterecht was.
De uitspraak werd gedaan door mr. V.A. Burgers, in aanwezigheid van griffier mr. W.C.C. Koreman-de Bok. De belanghebbende had de zitting gemist, maar de rechtbank oordeelde dat de uitnodiging correct was verzonden. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en maakte de uitspraak openbaar via geanonimiseerde publicatie.