Bijlage wettelijk kader
Les- en cursusgeldwet 2000 (Lcw 2000)
Artikel 3 van de Lcw 2000 bepaalt het volgende:
1. Lesgeld is verschuldigd ter zake van het door een leerling die op de eerste dag van het desbetreffende cursusjaar de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs - daaronder begrepen de van het onderwijs deel uitmakende praktijktijd - aan een dagschool.
2. Het lesgeld is door de leerling verschuldigd per cursusjaar en wordt voldaan aan Onze Minister.
Artikel 5, vierde lid, van de Lcw 2000 bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de voldoening en de vrijstelling, vermindering en terugbetaling van het lesgeld, alsmede met betrekking tot de te verstrekken gegevens, waaronder het burgerservicenummer of onderwijsnummer.
Artikel 9b van de Lcw 2000 bepaalt dat Onze Minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voorzover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 (Uitvoeringsbesluit)
Artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt het volgende:
1. Geen lesgeld is verschuldigd indien de inschrijving van de leerling voor 1 oktober van dat schooljaar wordt beëindigd.
2. Vrijgesteld van het betalen van lesgeld is de lesgeldplichtige indien het betreft een leerling die:
a. eerder in het desbetreffende schooljaar was ingeschreven aan een dagschool, voor welke inschrijving geen vrijstelling of teruggave van lesgeld heeft plaatsgehad,
b. is ingeschreven aan een dagschool, verbonden aan een justitiële jeugdinrichting, of
c. is ingeschreven voor een bij ministeriële regeling aan te wijzen bijzondere vorm van dagonderwijs.
3. Voor een schooljaar is de leerling aan lesgeld nooit meer verschuldigd dan het bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet.
4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bewijsstukken de lesgeldplichtige overlegt om voor vrijstelling in aanmerking te komen.
Artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. Indien de inschrijving voor 1 mei van het schooljaar wordt beëindigd vanwege een in het tweede lid genoemde reden, wordt het lesgeld voor dat schooljaar op aanvraag van de lesgeldplichtige terugbetaald met eentwaalfde deel voor iedere resterende hele maand in dat schooljaar.
2. Teruggave van lesgeld is uitsluitend mogelijk indien de inschrijving is beëindigd in verband met:
b. de inschrijving voor een cursus als bedoeld in artikel 15, eerste lid, mits die inschrijving plaatsvindt in het desbetreffende schooljaar,
3. Een aanvraag om teruggave van lesgeld wordt voor het einde van het desbetreffende schooljaar gedaan op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
4. Geen teruggave van lesgeld vindt plaats indien op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of de Wet studiefinanciering 2000 een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage is toegekend of als voorschot is verstrekt, en de tegemoetkoming of het voorschot is verrekend met de verplichting tot het betalen van lesgeld.
Regeling Les- en cursusgeldwet 2000 (Regeling)
Artikel 7 van de Regeling bepaalt het volgende:
1. Een aanvraag om teruggave van het lesgeld als bedoeld in artikel 7, derde lid, van het besluit wordt gedaan aan de Minister.
2. Bij een aanvraag om terugbetaling op grond van artikel 7, tweede lid, wordt overgelegd in geval van:
a. onderdeel a, van het besluit: bewijsstuk waaruit blijkt dat de opleiding met goed gevolg is afgerond,
b. onderdeel b, van het besluit: afschrift van het bewijs van inschrijving aan een cursus,
c. onderdeel c, van het besluit: afschrift van of uittreksel uit de akte van overlijden van de leerling, of verklaring van een daartoe bevoegd arts, niet zijnde de behandelend arts van de leerling waaruit blijkt dat de leerling in het desbetreffende schooljaar redelijkerwijs geen onderwijs meer kan volgen,
d. onderdeel d, van het besluit juncto artikel 6, onderdeel a: afschrift van of uittreksel uit de akte van overlijden van de partner van de leerling, of verklaring van een daartoe bevoegd arts, niet zijnde de behandelend arts van de partner van de leerling,
e. onderdeel d, van het besluit juncto artikel 6, onderdeel b: afschrift van of uittreksel uit de akte van overlijden van het familielid van de leerling, of verklaring van een daartoe bevoegd arts, niet zijnde de behandelend arts van het familielid van de leerling,
f. onderdeel d, van het besluit juncto artikel 6, onderdeel c: afschrift van of uittreksel uit de echtscheidingsakte.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb bepaalt het volgende:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 3:46 van de Awb bepaalt dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.