ECLI:NL:RBZWB:2022:3004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
2 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_4126
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van lesgeld voor het schooljaar 2019-2020

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om vrijstelling van het lesgeld voor het schooljaar 2019-2020, zoals geregeld in de Les- en cursusgeldwet. Eiseres had een verzoek ingediend bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), dat op 3 juni 2021 werd afgewezen. Eiseres maakte bezwaar, maar dit werd op 12 augustus 2021 kennelijk ongegrond verklaard, waarna zij beroep instelde. De rechtbank behandelde de zaak op 21 april 2022 in Breda, waar zowel eiseres als een vertegenwoordiger van DUO aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat DUO terecht de aanvraag om restitutie van het lesgeld heeft afgewezen. Eiseres had zich ingeschreven voor een opleiding, maar had zich niet tijdig uitgeschreven, waardoor zij lesgeld verschuldigd was. Eiseres voerde aan dat zij niet op de hoogte was van de vordering van DUO en dat zij in een noodtoestand zou komen als zij het volledige bedrag moest betalen. De rechtbank concludeert echter dat DUO correct heeft gehandeld en dat de aanvraag om restitutie te laat is ingediend. De rechtbank wijst erop dat de wet- en regelgeving dwingendrechtelijk is en dat er weinig ruimte is voor afwijkingen. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij niet eerder dan op 13 januari 2021 de aanvraag kon indienen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt het bestreden besluit van DUO. Eiseres krijgt geen proceskosten vergoed en het griffierecht wordt niet terugbetaald. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4126 WSFBSF

uitspraak van 2 juni 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. S. Karami,
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van het verzoek om vrijstelling van het lesgeld voor het schooljaar 2019-2020 op grond van de Les- en cursusgeldwet.
In het besluit van 3 juni 2021 (primair besluit) met referentie LLC010/004455446 heeft DUO het verzoek om vrijstelling van het lesgeld voor het schooljaar 2019-2020 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
In het besluit van 12 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft DUO het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond verklaard. Dit betekent dat DUO bij het primaire besluit is gebleven. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit. DUO heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op de zitting van 21 april 2022 in Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, mr. A. Azauiyat (waarnemend kantoorgenoot van haar gemachtigde) en namens DUO gemachtigde mr. P.E. Meerema.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of DUO terecht de aanvraag om restitutie van lesgeld voor het schooljaar 2019-2020 heeft afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Eiseres stelt dat zij met succes een beroep op de hardheidsclausule kan doen. Hiertoe voert zij allereerst aan dat DUO geen rekening heeft gehouden met het feit dat zij gedurende deze studie is overgestapt naar een andere studie, waarvoor zij eveneens cursusgeld verschuldigd is. Eiseres stelt dat zij voldoet aan alle gestelde wettelijke voorwaarden voor restitutie van het lesgeld over schooljaar 2019-2020 en dat zij niet wist dat zij een aanvraag voor het einde van het schooljaar moest indienen. Dit kon zij ook niet tijdig doen, omdat zij pas
22 december 2020 op de hoogte was van DUO’s vordering. De aanmaningen kwamen in Mijn DUO, terwijl eiseres geen gebruik maakte van deze website. Bovendien mag de restitutieaanvraag op grond van buitenwettelijk begunstigend beleid ook binnen zes weken na verzenddatum van het betalingsverzoek als tijdig worden aangemerkt (ECLI:NL:RBUTR:2007:BB4771). DUO heeft dit beleid niet op een juiste wijze toegepast. Tot slot voert eiseres aan dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid is om het gehele bedrag van eiseres te vorderen, terwijl zij slechts zes weken les heeft gevolgd. Eiseres zal als op zichzelf wonende studente in een noodtoestand komen te verkeren als zij het totale bedrag moet voldoen, gezien haar schulden en inkomen.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het verzoek om restitutie van het lesgeld voor het schooljaar 2019-2020 heeft afgewezen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zich op 20 september 2019 heeft ingeschreven voor de opleiding [naam opleiding 1] aan [naam school 1] en dat zij zich weer heeft uitgeschreven op 25 november 2019. Ook is niet in geschil dat eiseres zich op 16 november 2019 heeft ingeschreven voor de opleiding [naam opleiding 2] bij [naam school 2] Verder is niet in geschil dat eiseres via haar gemachtigde niet eerder dan op 13 januari 2021 een verzoek om vrijstelling – bedoeld is restitutie – van lesgeld voor schooljaar 2019-2020 voor de opleiding aan [naam school 1] heeft gedaan bij DUO.
Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of via toepassing van de hardheidsclausule in het geval van eiseres restitutie van lesgeld over het schooljaar 2019-2020 dient plaats te vinden.
Tevens zijn partijen verdeeld over de vraag of het correct is dat eiseres haar post van DUO via Mijn DUO ontving.
4.2
Nu tussen partijen niet in geschil is dat eiseres zich aan [naam school 1] heeft in geschreven op 20 september 2019 en heeft uitgeschreven op 25 november 2019, staat op grond van artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet (Uitvoeringsbesluit) vast dat eiseres lesgeld was verschuldigd over het schooljaar 2019-2020. Eiseres heeft zich namelijk niet vóór 1 oktober 2019 uitgeschreven.
4.3
Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat haar beroep zich richt op een aanvraag om restitutie van lesgeld op grond van artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit.
Ten aanzien van een aanvraag om restitutie van lesgeld geldt op grond van het derde lid dat deze aanvraag voor het einde van het desbetreffende schooljaar dient te worden gedaan. Nu eiseres niet eerder dan op 13 januari 2021 een dergelijke aanvraag heeft gedaan, heeft eiseres niet aan de in artikel 7, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit gestelde voorwaarde voor restitutie voldaan.
4.4
De rechtbank overweegt dat in vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in studiefinancieringszaken, de Centrale Raad van Beroep (CRvB), is bepaald dat het bekendmaken van besluitvorming door het plaatsen van berichten op Mijn DUO wordt aangemerkt als bekendmaking op voorgeschreven wijze. [1] Uit een door DUO overgelegde printscreen van de pagina ‘Beheren bereikbaarheidsgegevens klant’ volgt dat eiseres op
3 oktober 2017 via internet heeft aangegeven dat zij akkoord gaat met het door DUO digitaal versturen van haar berichten via Mijn DUO. Eiseres heeft dit ter zitting niet ontkend. Naar het oordeel van de rechtbank heeft DUO dan ook terecht de berichten aan eiseres via Mijn DUO bekendgemaakt.
De rechtspraak die eiseres in haar beroepsgronden heeft aangehaald is niet vergelijkbaar met de feiten en omstandigheden in deze zaak, zodat een vergelijking met die rechtspraak niet opgaat.
4.5
Het bovenstaande betekent dat het voor rekening en risico van eiseres komt dat zij haar aanvraag om restitutie van lesgeld voor het schooljaar 2019-2020 te laat heeft ingediend en dat DUO op basis van wet- en regelgeving correct heeft gehandeld door de aanvraag om restitutie van lesgeld te weigeren.
4.6
Eiseres heeft in beroep verder aangevoerd dat haar aanvraag om restitutie van lesgeld voor het schooljaar 2019-2020 alsnog dient te worden toegewezen door toepassing van de hardheidsclausule dan wel vanwege strijd met het evenredigheidsbeginsel.
De rechtbank overweegt dat de relevante wet- en regelgeving dwingendrechtelijk is. Dit betekent dat er weinig ruimte voor DUO is om al dan niet ten gunste van eiseres af te wijken van deze wet- en regelgeving. De bestaande afwijkmogelijkheid is de hardheidsclausule, die is opgenomen in artikel 9b van de Les- en collegegeldwet 2000 (Lcw 2000). Vaststaat dat deze hardheidsclausule een zogenoemde ‘kan-bepaling’ is. Dit betekent dat DUO kan afzien van de toepassing hiervan zelfs als er sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard in het licht van het belang dat de Lcw 2000 beoogt te beschermen.
Het feit dat eiseres in het schooljaar 2019-2020 een tweede opleiding is gestart, waarvoor zij lesgeld was verschuldigd, vormt geen bijzondere omstandigheid die noopt tot toepassing van de hardheidsclausule. In artikel 7, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit is helder uiteengezet wanneer een aanvraag om restitutie van lesgeld kan worden gedaan. Uit wat eiseres in beroep heeft aangevoerd, blijkt echter niet dat zij niet eerder dan op 13 januari 2021 de aanvraag kon doen.
4.7
Tot slot heeft eiseres in beroep aangevoerd dat van haar niet kan worden verwacht dat zij het hele bedrag van de vordering van DUO voldoet, omdat zij slechts zes weken les heeft gevolgd en zij dan als op zichzelf wonende, zwangere studente met schulden en een laag inkomen in een noodtoestand komt te verkeren. Ter zitting heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat zij op dit moment een betalingsregeling met de deurwaarder heeft getroffen van € 15,- per maand – wat betaald wordt door haar vader – maar dat dit bedrag zal worden verhoogd naar € 60,- per maand. Niet is gebleken dat de gevolgen van het besluit onevenredig zouden zijn, zodat het beroep op het evenredigheidsbeginsel niet slaagt.
4.8
Naar het oordeel van de rechtbank heeft DUO terecht de aanvraag om restitutie van het lesgeld voor het schooljaar 2019-2020 afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit kan standhouden. Dit betekent dat er inhoudelijk niets verandert.
5.2
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskosten. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A. Karsten-Badal, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 2 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Les- en cursusgeldwet 2000 (Lcw 2000)
Artikel 3 van de Lcw 2000 bepaalt het volgende:
1. Lesgeld is verschuldigd ter zake van het door een leerling die op de eerste dag van het desbetreffende cursusjaar de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, volgen van uit de openbare kas bekostigd onderwijs - daaronder begrepen de van het onderwijs deel uitmakende praktijktijd - aan een dagschool.
2. Het lesgeld is door de leerling verschuldigd per cursusjaar en wordt voldaan aan Onze Minister.
Artikel 5, vierde lid, van de Lcw 2000 bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot de voldoening en de vrijstelling, vermindering en terugbetaling van het lesgeld, alsmede met betrekking tot de te verstrekken gegevens, waaronder het burgerservicenummer of onderwijsnummer.
Artikel 9b van de Lcw 2000 bepaalt dat Onze Minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing kan laten of daarvan kan afwijken voorzover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
Uitvoeringsbesluit Les- en cursusgeldwet 2000 (Uitvoeringsbesluit)
Artikel 6 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt het volgende:
1. Geen lesgeld is verschuldigd indien de inschrijving van de leerling voor 1 oktober van dat schooljaar wordt beëindigd.
2. Vrijgesteld van het betalen van lesgeld is de lesgeldplichtige indien het betreft een leerling die:
a. eerder in het desbetreffende schooljaar was ingeschreven aan een dagschool, voor welke inschrijving geen vrijstelling of teruggave van lesgeld heeft plaatsgehad,
b. is ingeschreven aan een dagschool, verbonden aan een justitiële jeugdinrichting, of
c. is ingeschreven voor een bij ministeriële regeling aan te wijzen bijzondere vorm van dagonderwijs.
3. Voor een schooljaar is de leerling aan lesgeld nooit meer verschuldigd dan het bedrag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet.
4. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke bewijsstukken de lesgeldplichtige overlegt om voor vrijstelling in aanmerking te komen.
Artikel 7 van het Uitvoeringsbesluit bepaalt, voor zover van belang, het volgende:
1. Indien de inschrijving voor 1 mei van het schooljaar wordt beëindigd vanwege een in het tweede lid genoemde reden, wordt het lesgeld voor dat schooljaar op aanvraag van de lesgeldplichtige terugbetaald met eentwaalfde deel voor iedere resterende hele maand in dat schooljaar.
2. Teruggave van lesgeld is uitsluitend mogelijk indien de inschrijving is beëindigd in verband met:
b. de inschrijving voor een cursus als bedoeld in artikel 15, eerste lid, mits die inschrijving plaatsvindt in het desbetreffende schooljaar,
3. Een aanvraag om teruggave van lesgeld wordt voor het einde van het desbetreffende schooljaar gedaan op een bij ministeriële regeling te bepalen wijze.
4. Geen teruggave van lesgeld vindt plaats indien op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten of de Wet studiefinanciering 2000 een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage is toegekend of als voorschot is verstrekt, en de tegemoetkoming of het voorschot is verrekend met de verplichting tot het betalen van lesgeld.
Regeling Les- en cursusgeldwet 2000 (Regeling)
Artikel 7 van de Regeling bepaalt het volgende:
1. Een aanvraag om teruggave van het lesgeld als bedoeld in artikel 7, derde lid, van het besluit wordt gedaan aan de Minister.
2. Bij een aanvraag om terugbetaling op grond van artikel 7, tweede lid, wordt overgelegd in geval van:
a. onderdeel a, van het besluit: bewijsstuk waaruit blijkt dat de opleiding met goed gevolg is afgerond,
b. onderdeel b, van het besluit: afschrift van het bewijs van inschrijving aan een cursus,
c. onderdeel c, van het besluit: afschrift van of uittreksel uit de akte van overlijden van de leerling, of verklaring van een daartoe bevoegd arts, niet zijnde de behandelend arts van de leerling waaruit blijkt dat de leerling in het desbetreffende schooljaar redelijkerwijs geen onderwijs meer kan volgen,
d. onderdeel d, van het besluit juncto artikel 6, onderdeel a: afschrift van of uittreksel uit de akte van overlijden van de partner van de leerling, of verklaring van een daartoe bevoegd arts, niet zijnde de behandelend arts van de partner van de leerling,
e. onderdeel d, van het besluit juncto artikel 6, onderdeel b: afschrift van of uittreksel uit de akte van overlijden van het familielid van de leerling, of verklaring van een daartoe bevoegd arts, niet zijnde de behandelend arts van het familielid van de leerling,
f. onderdeel d, van het besluit juncto artikel 6, onderdeel c: afschrift van of uittreksel uit de echtscheidingsakte.
Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 3:2 van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen vergaart.
Artikel 3:4, eerste lid, van de Awb bepaalt het volgende:
1. Het bestuursorgaan weegt de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Artikel 3:46 van de Awb bepaalt dat een besluit dient te berusten op een deugdelijke motivering.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 19 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2861.