In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. F. Ergec, had beroep ingesteld tegen een besluit van het college, waarbij hij met ingang van 7 juli 2020 uit de Basisregistratie Personen (BRP) was uitgeschreven. Dit besluit volgde op een melding dat eiser niet meer op zijn adres verbleef, waarna het college een adresonderzoek had ingesteld. Eiser betwistte de rechtmatigheid van het besluit, stellende dat het college geen gedegen onderzoek had uitgevoerd zoals vereist door de Wet basisregistratie personen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser ten tijde van het bestreden besluit al enige maanden niet meer in de woning verbleef en dat de huurovereenkomst inmiddels was beëindigd. Hierdoor was het feitelijk onmogelijk om op het adres ingeschreven te blijven. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang had bij het beroep, omdat hij met de procedure niet kon bereiken dat het besluit tot uitschrijving ongedaan werd gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep dan ook niet-ontvankelijk, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen zes weken na verzending worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.