In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WW-uitkering. De eiser had op 26 juni 2020 een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze aanvraag op 20 juli 2020 omdat de benodigde informatie niet was ontvangen. Eiser had eerder op 29 juni 2020 zijn werkzaamheden beëindigd en stelde dat hij ziek was geweest, maar het UWV verklaarde het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond in het bestreden besluit van 10 december 2020. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar was niet aanwezig op de zitting op 23 december 2021. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV terecht om aanvullende informatie had verzocht, waaronder een verklaring van de werkgever over de beëindiging van het dienstverband. De rechtbank concludeert dat het UWV bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.