ECLI:NL:RBZWB:2022:308

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_392
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WW-uitkering door UWV na niet ontvangen informatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de weigering van een WW-uitkering. De eiser had op 26 juni 2020 een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze aanvraag op 20 juli 2020 omdat de benodigde informatie niet was ontvangen. Eiser had eerder op 29 juni 2020 zijn werkzaamheden beëindigd en stelde dat hij ziek was geweest, maar het UWV verklaarde het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond in het bestreden besluit van 10 december 2020. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, maar was niet aanwezig op de zitting op 23 december 2021. De rechtbank heeft overwogen dat het UWV terecht om aanvullende informatie had verzocht, waaronder een verklaring van de werkgever over de beëindiging van het dienstverband. De rechtbank concludeert dat het UWV bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond, en er is geen reden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/392 WW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2020 (primaire besluit) heeft het UWV aan eiser laten weten zijn aanvraag om een WW-uitkering niet in behandeling te zullen nemen, omdat het de benodigde informatie niet heeft ontvangen.
In het besluit van 10 december 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 23 december 2021. Hierbij was eiser niet aanwezig. Wel was aanwezig [naam vertegenwoordiger verweerder] namens het UWV.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1. Eiser is via Randstad werkzaam geweest bij verschillende opdrachtgevers. Eiser was laatstelijk werkzaam bij [bedrijfsnaam] . De werkzaamheden zijn per 29 juni 2020 beëindigd.
Op 26 juni 2020 heeft eiser met ingang van 29 juni 2020 een WW-uitkering aangevraagd.
Bij besluit van 30 juni 2020 heeft het UWV aan eiser laten weten dat hij wel recht heeft op een WW-uitkering, maar dat deze niet wordt uitbetaald, omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Eiser heeft namelijk zelf ontslag genomen.
Eiser heeft het UWV verzocht onderzoek te doen naar de WW-aanvraag, omdat volgens hem sprake is van een misverstand. Naar aanleiding van dit verzoek heeft het UWV bij brief van 2 juli 2020 ontbrekende informatie bij eiser opgevraagd om de WW-aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Eiser dient een verklaring van de opdrachtgever ( [bedrijfsnaam] ) te overleggen, waarin deze aangeeft dat het dienstverband in goed overleg is beëindigd, omdat eiser niet geschikt was voor de functie. Daarbij is opgemerkt: deze verklaring graag zowel door de opdrachtgever als werkgever (Randstad) laten ondertekenen. Als het UWV de gegevens niet uiterlijk 16 juli 2020 heeft ontvangen, dan zal eisers aanvraag niet in behandeling worden genomen.
Bij het primaire besluit heeft het UWV aan eiser laten weten de WW-aanvraag niet in behandeling te zullen nemen omdat het UWV de benodigde informatie niet van eiser heeft ontvangen.
Tegen dit besluit heeft eiser een bezwaarschrift ingediend. Eiser stelt dat in goed overleg is besloten te stoppen bij [bedrijfsnaam] omdat het werk te zwaar is voor hem. Eiser heeft een verklaring van een intercedent van Randstad overgelegd.
Het UWV heeft per brief van 21 oktober 2020 aan eiser laten weten dat de door hem overgelegde informatie nog niet compleet is. Niet is gebleken dat de werkgever bevestigt dat het contract is beëindigd omdat eiser niet geschikt was voor de functie. Daarnaast ontbreekt een medische onderbouwing van de gronden van bezwaar.
Op 30 oktober 2020 heeft eiser medische informatie van de fysiotherapeut overgelegd, waaruit blijkt dat er in 2012 behandelingen zijn geweest na een knieoperatie en in 2016 in verband met rugklachten.
Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat de beslissing van 20 juli 2020 in de plaats is gekomen voor de beslissing van 30 juni 2020. Eiser heeft de door het UWV opgevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn toegestuurd. Voor zover eiser op 1 september 2020, 2 september 2020 en 30 oktober 2020 informatie heeft overgelegd, zal deze informatie worden aangemerkt als een nieuwe aanvraag.
Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld.
Geschil
2. Aan de rechtbank ligt de vraag voor of het UWV de WW-aanvraag van eiser terecht niet in behandeling heeft genomen.
Standpunt van eiser
3. Eiser stelt dat heeft hij heeft geprobeerd de functie bij [bedrijfsnaam] uit te voeren, maar vanwege (reeds bestaande) fysieke klachten is dit niet gelukt. Hij heeft zich op 24 juni 2020 ziekgemeld en op 29 juni 2020 weer beter gemeld. In goed overleg met de werkgever zijn de werkzaamheden beëindigd. Het kan toch niet zo zijn dat eiser na een dienstverband van 41 jaar en na het niet slagen van een functie die hij geprobeerd heeft uit te voeren, maar die hij medisch gezien niet aankan, gestraft wordt en geen uitkering krijgt. Als hij op 22 juni 2020 een WW-uitkering had aangevraagd, had hij deze gekregen. Verder voert eiser aan dat hij ten tijde van de beslissing van 20 juli 2020 nog niet beschikte over de door het UWV gevraagde verklaring van de werkgever. Deze verklaring is op 1 september 2020 alsnog overgelegd.
4.
Beoordeling door de rechtbank
Artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van een aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing van de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Vaststaat dat eiser geen verklaring van de werkgever heeft overgelegd waarin deze bevestigt dat het contract is beëindigd omdat eiser niet geschikt was voor de functie. In de door eiser op 1 september 2020 overgelegde verklaring van Randstad wordt enkel aangegeven dat het dienstverband in goed overleg is beëindigd. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht om de hiervoor genoemde informatie heeft verzocht, nu die relevant is voor de beoordeling van het recht op een WW-uitkering. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat het UWV bevoegd is geweest de aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Awb niet in behandeling te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het UWV in redelijkheid gebruik kunnen maken van deze bevoegdheid.
Conclusie
5. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. N. Graumans, griffier, op 27 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.