ECLI:NL:RBZWB:2022:3106

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_2616
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid door UWV

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een WIA-uitkering toe te kennen, beoordeeld. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd na zich ziek te hebben gemeld vanwege gewrichtspijn en psychische klachten. Het UWV had op 22 december 2020 besloten om de uitkering te weigeren, omdat zij van mening was dat eiser in staat was om zijn eerdere werk als vertegenwoordiger van levensmiddelen te hervatten. Eiser ging in bezwaar, maar het UWV verklaarde dit bezwaar ongegrond op 6 mei 2021.

De rechtbank behandelde de zaak op 19 mei 2022, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het UWV zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsartsen hadden de klachten van eiser, zowel fysiek als mentaal, in hun beoordeling meegenomen. Eiser had aangevoerd dat de beperkingen in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) onjuist waren en dat er onvoldoende informatie was ingewonnen bij de behandelend sector. De rechtbank oordeelde echter dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid die door de artsen van het UWV was vastgesteld.

De rechtbank concludeerde dat de arbeidsdeskundige van het UWV terecht had vastgesteld dat eiser geschikt was voor zijn maatgevende arbeid. Gezien deze bevindingen verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht had op een WIA-uitkering en ook geen proceskostenvergoeding of griffierecht vergoed zou krijgen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/2616 WIA

uitspraak van 2 juni 2022 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. I.A.C. Cools
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1.1
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering hem een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
1.2
Het UWV heeft met het besluit van 22 december 2020 (primair besluit) geweigerd aan eiser per 21 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Volgens het UWV kan eiser het werk dat hij deed voordat hij ziek werd weer doen.
1.3
Met het besluit van 6 mei 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.4
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2022 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en als gemachtigde van het UWV mr. P.M.W. van der Helm.

Beoordeling door de rechtbank

2. Eiser is werkzaam geweest als vertegenwoordiger van levensmiddelen voor (Poolse) supermarkten. Hierna heeft het UWV aan eiser met ingang van 16 augustus 2018 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 24 december 2018 ziek gemeld vanwege gewrichtspijn en psychische klachten.
Op 3 oktober 2020 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft met het primaire besluit geweigerd aan eiser per 21 december 2020 een WIA-uitkering toe te kennen. Met het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
3. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van een arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] het dossier bestudeerd en eiser gezien op het spreekuur van 23 november 2020. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser belastbaar is in arbeid omdat er geen medische redenen zijn tot volledige arbeidsongeschiktheid zoals is vastgelegd in het Schattingsbesluit. Als rechtstreeks gevolg van de aanwezige problematiek ziet [naam primaire arts] reden tot het stellen van beperkingen. Hierbij wordt rekening gehouden met het belang van passend werk als onderdeel van herstel. Van passend werk wordt namelijk verwacht dat het middels activering, het aanbrengen van dagstructuur en de mogelijkheid voor verbetering van het zelfvertrouwen, een positieve bijdrage kan leveren aan het verminderen van de klachten van eiser.
Passend werk houdt bij eiser in dat rekening wordt gehouden met een verminderd vermogen tot stress- en conflicthantering. Verder dient het werk in enige mate enkelsparend te zijn. De primaire arts verwacht dat passend werk een positieve bijdrage kan leveren aan het herstel en dat binnen 6 tot 9 maanden verbetering kan worden verwacht van de belastbaarheid in persoonlijk en sociaal functioneren, maar dat de fysieke beperkingen altijd in enige mate aanwezig zullen zijn.
De primaire arts heeft de beperkingen en de belastbaarheid van eiser neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 25 november 2020
3.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de medische gegevens bestudeerd en eiser via een beeldverbinding gezien en gesproken op 14 april 2021. De verzekeringsarts geeft aan dat tijdens de hoorzitting blijkt dat eiser niet in behandeling is voor psychische klachten en er ook geen nader cardiologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Daarom ziet de verzekeringsarts b&b in het opvragen van informatie geen toegevoegde waarde.
Zij ziet dat er bij eiser sprake is van enkelklachten op basis van slijtage. Eiser gebruikt hiervoor pijnstillers. Hij ervaart echter veel pijn, ook in de rug. De pijn neemt af als het beter weer is. Dan voelt hij zich ook in het geheel veel beter.
Op de voorgrond staan echter klachten van moeheid, piekeren en niet tot activiteiten komen.
Eiser maakt een sombere indruk, maar het affect moduleert, de eetlust is goed en het
gewicht is stabiel.
Bij onderzoek ziet de verzekeringsarts b&b er geen aanwijzingen voor cognitieve functiestoornissen. Eiser zit zoals hij zelf zegt vast in het piekeren en het niet kunnen komen tot activiteiten. Hij neigt ertoe overdag te gaan slapen. De huisarts dacht eerder aan een depressie/angststoornis. Er werd e-Health ingezet, gericht op chronische pijnklachten, piekeren en slaapproblemen. Verdere behandeling is er niet geweest.
Op grond van de bevindingen gaat de verzekeringsarts b&b uit van depressieve klachten. Piekeren, moeheid en vermijding op basis van negatieve gedachten acht zij passend daarbij. Dat neemt volgens haar niet weg dat ook voor het herstel activering van belang is. Juist het hanteren van een dagritme en structuur in de dagen kan volgens de verzekeringsarts b&b het piekeren en terugtrekgedrag tegen gaan en helpen bij het weer opbouwen van zelfvertrouwen. Zij stelt dat de primaire arts terecht in het kader van behoud van een goed dag/nachtritme een beperking heeft aangenomen voor nachtwerk.
Verder heeft de primaire arts beperkingen aangenomen in het persoonlijk en sociaal functioneren en beperkingen voor deadlines/productiepieken en conflicthantering. Daar kan de verzekeringsarts b&b zich in vinden. Tevens heeft de primaire arts in verband met de enkelklachten beperkingen aangenomen op fysiek vlak ten aanzien van lopen en staan. Ook daar kan [naam verzekeringsarts b&b] zich in vinden.
De door eiser genoemde beperking in de duurbelastbaarheid acht de verzekeringsarts b&b niet aannemelijk. De standaard duurbelastbaarheid in arbeid is richtinggevend bij de beoordeling van de duurbelastbaarheid. De bij eiser vastgestelde stoornis(sen) leiden niet eenduidig tot een beperking in de duurbelastbaarheid zoals wel het geval is bij bijvoorbeeld een ernstige longfunctiestoornis.
Er is bij eiser geen stoornis in de energiehuishouding door een tekort aan energie of verminderde mogelijkheden tot recuperatie als bedoeld in de standaard die samenhangt met een stoornis in de energiehuishouding.
Ook is er geen sprake van de “indicatie preventief”. Er is immers geen zelfoverschatting, beperkt ziektebesef of patroon van overschrijding van grenzen. Evenmin is de indicatie verminderde beschikbaarheid aan de orde op basis van extra tijd voor zelfzorg of behandeling. Er zijn volgens [naam verzekeringsarts b&b] geen verzekeringsgeneeskundige argumenten om af te wijken van het primaire oordeel.
3.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat de beperkingen in de FML onjuist zijn en dat het onderzoek van de verzekeringsarts b&b onzorgvuldig is geweest. Ten onrechte is nagelaten informatie in te winnen bij de behandelend sector. Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht een deskundige (verzekeringsarts) in te schakelen.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapporten van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de enkel- en gewrichtsklachten ook de mentale klachten van eiser. De verzekeringsarts b&b heeft genoegzaam gemotiveerd waarom geen nadere informatie is opgevraagd. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden. Eiser heeft geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding zou kunnen geven te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het UWV hebben aangenomen. Voor het instellen van een onderzoek door een onafhankelijk deskundige bestaat geen aanleiding. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 25 november 2020.
4. Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, vastgesteld dat er sprake is van geschiktheid voor de maatgevende arbeid van vertegenwoordiger. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van het door het UWV ingenomen standpunt te twijfelen. De
WIA-uitkering is dan ook op goede gronden per 21 december 2020 geweigerd.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 2 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.