ECLI:NL:RBZWB:2022:311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2022
Publicatiedatum
25 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6499
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-uitkering en berekening van het WIA-maandloon in verband met ziekte en verlof

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2022, werd het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV behandeld. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de toekenning van een WIA-uitkering, die was gebaseerd op een WIA-maandloon van € 3.857,58. Het UWV had in zijn besluit van 16 april 2020 het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser stelde dat het loon over februari 2017 niet representatief was, omdat hij in die periode ziek was en verlof had genomen. De rechtbank oordeelde dat het UWV ten onrechte geen rekening had gehouden met artikel 17 van het Dagloonbesluit, dat bepaalt dat bij ziekte of verlof het loon van een voorafgaand aangiftetijdvak in aanmerking moet worden genomen. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit niet kon standhouden en verklaarde het beroep gegrond. Het UWV werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Daarnaast werd het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 500,- aan eiser wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6499 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 januari 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. J. de Jong,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Als derde-belanghebbende is in het geding betrokken:

de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

In het besluit van 18 september 2019 (primair besluit) heeft het UWV aan eiser met ingang van 3 oktober 2019 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een WIA-maandloon van € 3.857,58.
In het besluit van 16 april 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 13 december 2021. Hierbij waren aanwezig eiser en zijn gemachtigde. Namens het UWV is, met voorafgaand bericht, niemand verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten en omstandigheden
Eiser is werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur bij [naam bedrijf] (de werkgever). Voor dat werk is hij op 14 augustus 2017 uitgevallen.
Met het primaire besluit heeft het UWV aan eiser met ingang van 3 oktober 2019, nadat de verlengde periode van verplichte loondoorbetaling door de werkgever (loonsanctie) was geëindigd, een WIA-uitkering toegekend, naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%. Deze uitkering is gebaseerd op een WIA-maandloon van € 3.857,58.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2.
Bestreden besluit
Met het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het UWV stelt dat het dagloon en daarmee het WIA-maandloon juist is berekend. Het UWV heeft bij de berekening van het dagloon rekening gehouden met het volgende.
Loon februari 2017
Het UWV stelt ten aanzien van het loon over februari 2017 dat de structurele overuren die ten onrechte niet in februari 2017 waren betaald later alsnog zijn nabetaald in de maanden die vallen binnen de referteperiode van 1 augustus 2016 tot 1 augustus 2017. Deze uren zijn aldus meegenomen in de berekening van het dagloon.
Loon juli 2017
Ten aanzien van het loon over juli 2017 stelt het UWV dat de overuren van juni 2017 die niet zijn betaald in het loon van juli 2017 waarschijnlijk in september 2017 zijn gecorrigeerd. Dit valt buiten de referteperiode. Niet is gebleken dat het loon vorderbaar, maar niet inbaar was. Schriftelijke bewijzen dat de werkgever is gemaand tot betaling ontbreken. Evenmin is gebleken dat de werkgever heeft geweigerd te betalen, want volgens eiser heeft de werkgever dat later alsnog gedaan.
Loon tijdens vakantie
Eiser heeft gesteld dat het basisloon tijdens vakantie te laag is. Hij heeft daarover op
5 november 2017 aan zijn werkgever een brief gestuurd, waar deze afwijzend op heeft gereageerd. Daarnaast zijn een aantal proefprocedures gevoerd met als resultaat dat de CAO is gewijzigd, in die zin dat vanaf 1 januari 2019 bij het opnemen van een vakantiedag rekening moet worden gehouden met overuren en andere structurele toeslagen. Volgens eiser moet een correctie in de referteperiode plaatsvinden, omdat er sprake was van vorderbaar loon. Het UWV volgt dat niet. Eiser heeft op 5 november 2017 een claim over het basisloon tijdens vakantie gedaan bij de werkgever. Dat is buiten de referteperiode. Daarnaast is pas door afspraken tussen werkgevers en bonden in september 2018 – na de referteperiode – komen vast te staan dat eiser recht had op een hoger loon in de referteperiode. Dat betekent dat het loon in de referteperiode nog niet vorderbaar was.
3.
Beroepsgronden
Eiser is het niet eens met de berekening van het dagloon. Volgens hem heeft het UWV ten onrechte rekening gehouden met perioden waarin zijn loon lager was dan gebruikelijk door vakantie en/of ziekte. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Loon februari 2017
Zoals gebruikelijk in de transportsector betaalde de werkgever het basisloon (salaris voor 160 uur per 4 weken of 174 uur per maand) in dezelfde maand uit. De overuren en overige toeslaguren werden in de maand daarop betaald. Eiser ontving als hij vakantiedagen opnam alleen het basisloon. In januari 2017 genoot eiser 11 vakantiedagen. In die periode ontving hij alleen het basisloon en maakte hij uiteraard geen overuren. Over de periode van
24 januari tot 20 februari 2017 was eiser ongeschikt tot werken. Tijdens arbeidsongeschiktheid worden niet alle overuren uitbetaald. In de CAO is namelijk bepaald dat het aantal overuren tijdens ziekte gemaximeerd wordt uitbetaald. In eerste instantie betaalde de werkgever aan eiser te weinig loon tijdens ziekte uit, namelijk 7 uren bovenop het basisloon terwijl het conform de CAO 15 uren hadden moeten zijn. Dit is in de referteperiode gecorrigeerd, maar dit betrof nog steeds slechts het maximum van
15 uren, terwijl eiser normaliter meer overuren maakte. Eiser stelt daarom dat het loon over februari 2017 niet representatief is, omdat dat significant lager is door ziekte en verlof en daarom niet meegenomen had moeten worden.
Loon juli 2017
De overuren van juni 2017 zijn ten onrechte pas in september 2017 betaald in plaats van juli 2017. Dat loon was vorderbaar, want de werkgever was dat verschuldigd. Er is telefonisch contact geweest met de werkgever, hetgeen ertoe heeft geleid dat de werkgever de ten onrechte niet betaalde overuren alsnog heeft betaald. Eiser stelt dan ook dat de betaling van de overuren van juni 2017 meegenomen moeten worden.
Loon tijdens vakantie
Zoals reeds gesteld, bestond het loon tijdens vakantie alleen uit basisloon, zonder overuren. Dit in strijd met de regels van dwingend recht. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft in zijn arrest van 15 september 2011 (ECLI:EU:C:2011:588) bevestigd dat een werknemer gedurende zijn vakantie recht houdt op doorbetaling van zijn loon, niet alleen het basissalaris maar alle componenten die intrinsiek samenhangen met de taken die de werknemer in zijn arbeidsovereenkomst zijn opgedragen en waarvoor hij een financiële tegemoetkoming ontvangt. Doel is dat de werknemer in de situatie wordt gebracht waarin de beloning tijdens vakantie vergelijkbaar is met de perioden waarin hij werkt, waardoor het voor hem niet aantrekkelijker is door te werken dan om vakantie te genieten. Er was derhalve een vorderbaar loon. Helaas was dit lange tijd niet inbaar. De werkgever heeft lange tijd in strijd met de wet gehandeld en beriep zich op de CAO. Pas in 2018 is de CAO op dit punt aangepast en is een regeling voor het verleden en de toekomst getroffen. De werkgever heeft uiteindelijk aan eiser loon tijdens vakantie inclusief een vergoeding voor overuren betaald. Eiser stelt dat als alleen het SV-loon wordt meegenomen in vakantieperioden dan sprake is van een te laag WIA-maandloon, met name in langere vakanties is het SV-loon niet representatief.
4.
Wettelijk kader
Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.
Oordeel van de rechtbank
Ter beoordeling ligt aan de rechtbank voor of het UWV op goede gronden aan eiser met ingang van 3 oktober 2019 een WIA-uitkering heeft toegekend, gebaseerd op een WIA-maandloon van € 3.857,58.
De referteperiode voor de vaststelling van het WIA-dagloon loopt van 1 augustus 2016 tot
1 augustus 2017. Het UWV heeft het WIA-maandloon gebaseerd op het totaal aan SV-loon dat de werkgever over de referteperiode heeft opgegeven.
Loon februari 2017
De rechtbank leidt uit de ‘Inkomstenopgave (max. 60 maanden)’ af dat eisers SV-loon over februari 2017 veel lager was dan de maanden daarvoor en daarna. Eiser had in januari 2017 11 dagen verlof en was van 24 januari tot en met 20 februari 2017 ziek. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat eiser in februari 2017 minder loon had door ziekte en/of verlof. Naar haar oordeel had dan ook artikel 17 van het Dagloonbesluit toegepast moeten worden. Het UWV heeft dat ten onrechte nagelaten.
Met betrekking tot de stelling van het UWV, dat de overuren die in februari 2017 uitbetaald hadden moeten worden later alsnog binnen de referteperiode zijn uitbetaald en dus zijn betrokken bij de vaststelling van het dagloon, heeft eiser onweersproken gesteld dat dat slechts ging om de gemaximeerde overuren van 15 uren, terwijl hij normaliter veel meer overuren werkte. De rechtbank ziet in deze stelling van het UWV derhalve in ieder geval geen reden om te concluderen dat het UWV artikel 17 van het Dagloonbesluit buiten toepassing heeft kunnen laten.
Het bestreden besluit kan in zoverre dan ook geen stand houden.
Loon juli 2017
Bij de vaststelling van het dagloon geldt als uitgangspunt het loon dat de werknemer volgens opgave van de werkgever in de referteperiode heeft genoten. Een uitzondering hierop is het loon, waarvan de werknemer aantoont dat het in de referteperiode vorderbaar, maar niet inbaar was. Ook dat wordt bij de vaststelling van het dagloon meegenomen. Alvorens sprake is van vorderbaar, maar niet inbaar loon dient de werknemer, gelet op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , aan te tonen dat hij op niet mis te verstane wijze de werkgever in het refertejaar heeft gemaand het vorderbare loon uit te betalen.
Alhoewel de rechtbank er begrip voor heeft dat een werknemer niet snel over zal gaan tot het schriftelijk aanmanen van zijn werkgever, is dit wel hetgeen op grond van het Dagloonbesluit en vaste rechtspraak wordt verlangd. Eiser heeft erkend dat hij de werkgever niet schriftelijk heeft aangemaand. Hij heeft gesteld dat hij de werkgever telefonisch heeft verzocht om betaling van de overuren over juni 2017. Naar het oordeel van de rechtbank is dat oHoH
onvoldoende om te stellen dat eiser de werkgever in het refertejaar op niet mis te verstane wijze heeft gemaand het vorderbare loon uit te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden gesproken van niet inbare overuren over juni 2017.
Loon tijdens vakantie
Dit heeft naar het oordeel van de rechtbank ook te gelden ten aanzien van het loon tijdens vakantie. Afgezien van de vraag of eiser, gelet op het door hem genoemde arrest van het Hof, over perioden van vakantie in de referteperiode recht had op een hoger loon – naast het basisloon ook overuren en andere structurele toeslagen – waarmee dit vorderbaar was, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond (middels stukken) dat hij in het refertejaar de werkgever op niet mis te verstane wijze heeft gemaand dit vorderbare loon uit te betalen. Naar het oordeel van de rechtbank is van niet inbaar loon tijdens vakantie dan ook geen sprake.
6.
Conclusie
Nu artikel 17 van het Dagloonbesluit toegepast had moeten worden ten aanzien van het loon over februari 2017, zal het beroep gegrond worden verklaard en zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen. Het UWV zal een nieuw besluit moeten nemen, rekening houdend met deze uitspraak.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank zal het UWV tevens veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het UWV wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Daarnaast wordt het UWV veroordeeld in de reiskosten van eiser. Deze kosten stelt de rechtbank op basis van de kosten van het openbaar vervoer vast op € 8,20.
7.
Schadevergoeding
Eiser heeft aangevoerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden en hij heeft in verband daarmee verzocht een immateriële schadevergoeding toe te kennen.
Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment dat over het geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist.
In dit geval is het bezwaarschrift, blijkens de datumstempel, op 14 oktober 2019 door het UWV ontvangen. Dit betekent dat de termijn van 2 jaar op 14 oktober 2021 eindigde en dat de redelijke termijn is overschreden. Bij de beoordeling in welke mate de redelijke termijn is overschreden, moet worden uitgegaan van de datum van deze uitspraak. Omdat er binnen
6 maanden na 14 oktober 2021 uitspraak wordt gedaan, heeft eiser recht op een schadevergoeding van € 500,- (uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar). De overschrijding van de redelijke termijn wordt volledig toegerekend aan de beroepsfase, omdat de bezwaarfase niet (veel) langer dan een half jaar heeft geduurd. De Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) dient daarom € 500,-. te betalen. De rechtbank merkt de Staat (de minister van Justitie en Veiligheid) in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het UWV op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.526,20;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot betaling aan eiser van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.D. Sebel, griffier, op 24 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

DAGLOONBESLUIT WERKNEMERSVERZEKERINGEN

Artikel 1

1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. aangiftetijdvak: het tijdvak van vier weken dan wel één maand waarop de aangifte waarop de ingehouden loonbelasting wordt afgedragen, betrekking heeft danwel, indien De werkgever over een afwijkend tijdvak aangifte doet, het tijdvak waarover loon is betaald van één maand of vier weken of herleid tot één maand of vier weken;

Artikel 13

1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.

Artikel 15

1. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht zijn loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarover een werkgever van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Onder loon als bedoeld in artikel 14 wordt mede begrepen het loon waarvan de werknemer aantoont dat dit in de referteperiode vorderbaar maar niet tevens inbaar is geworden. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt de werknemer geacht dit loon te hebben genoten in het aangiftetijdvak waarin het vorderbaar is geworden. Indien in de referteperiode een uitkering is genoten, waarbij in het dagloon loon als bedoeld in de eerste zin is meegerekend, wordt, indien van dat loon in de referteperiode opgave is gedaan, dat loon bij de dagloonberekening buiten beschouwing gelaten.

Artikel 17

1. Indien de werknemer in een aangiftetijdvak in de referteperiode geen loon of minder loon heeft genoten in verband met verlof of werkstaking of omdat hij de bedongen arbeid niet heeft verricht wegens ziekte wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, als loon in dat aangiftetijdvak in aanmerking genomen het loon, genoten bij dezelfde werkgever in het laatste aan dat verlof, die werkstaking of die ziekte, voorafgaande en volledig in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak, waarin die omstandigheden zich niet hebben voorgedaan en waarin de werknemer het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
2. Indien er geen voorafgaand aangiftetijdvak als bedoeld in het eerste lid is, wordt bij de berekening van het dagloon, bedoeld in artikel 16, eerste lid, het loon in aanmerking genomen bij dezelfde werkgever over het aangiftetijdvak direct na afloop van dat verlof, die werkstaking of die ziekte, indien:
a. dat aangiftetijdvak geheel gelegen is in de referteperiode, en
b. de werknemer gedurende het volledige aangiftetijdvak in dienstbetrekking tot de desbetreffende werkgever stond.
3. Indien er geen aangiftetijdvak is als bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt voor ieder in de referteperiode gelegen aangiftetijdvak waarin door de werknemer geen of minder loon is genoten in verband met de in het eerste lid genoemde omstandigheden, bij de berekening van het dagloon het per aangiftetijdvak geldende overeengekomen loon in aanmerking genomen.
4. Dit artikel blijft buiten toepassing indien:
a. de toepassing van dit artikel leidt tot een lager dagloon, of
b. gedurende het aangiftetijdvak, bedoeld in het eerste lid, het te vervangen loon mede bestaat uit een uitkering in verband met de omstandigheden, bedoeld in het eerste lid.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 26 augustus 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1998) en van