In deze zaak heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van het UWV inzake de voortzetting van haar WIA-uitkering. De rechtbank heeft op 1 juni 2022 uitspraak gedaan in de enkelvoudige kamer. Het UWV had eerder op 3 november 2020 een beslissing genomen, waartegen verzoekster in beroep ging. Tijdens de zitting op 6 januari 2022 in Breda waren verzoekster, haar gemachtigde mr. C.G.A. Mattheussens, en de gemachtigde van het UWV, mr. J. Weterings, aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om het UWV de gelegenheid te geven te reageren op door verzoekster overgelegde medische gegevens.
Op 2 februari 2022 heeft het UWV een gewijzigd besluit genomen, waarbij het bezwaar van verzoekster alsnog gegrond werd verklaard. Het UWV heeft besloten dat verzoekster per 5 december 2018 recht heeft op een loonaanvullingsuitkering, omdat zij volledig arbeidsongeschikt is. Verzoekster heeft op 4 april 2022 haar beroep ingetrokken en verzocht om veroordeling van het UWV in de proceskosten. Het UWV heeft gereageerd en stelde dat het slechts twee procespunten en het griffierecht zou vergoeden.
De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Awb, besloten om de behandeling van het verzoek ter zitting achterwege te laten. De rechtbank oordeelt dat het UWV aan verzoekster is tegemoetgekomen en veroordeelt het UWV in de proceskosten tot een bedrag van € 1.518,-. Daarnaast overweegt de rechtbank dat het UWV het griffierecht van € 48,- aan verzoekster dient te vergoeden, maar dat hiervoor geen veroordeling nodig is. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.