ECLI:NL:RBZWB:2022:3116

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_8203
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke herziening van een besluit inzake bezwaar tegen een eerdere beslissing van de gemeente Tilburg

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had in 2020 een verzoek ingediend om herziening van een eerder besluit van de gemeente, dat op 7 juli 2017 was genomen. Het college heeft dit verzoek afgewezen in een primair besluit van 17 maart 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 8 juli 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.

Tijdens de zitting op 3 februari 2022, waar zowel eiser als zijn gemachtigde alsook een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren, is het beroep besproken. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 24 maart 2022 vastgesteld dat er een motiveringsgebrek in het bestreden besluit zat, omdat het college ten onrechte had aangenomen dat eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het besluit van 7 juli 2017. Het college kreeg de kans om het gebrek te herstellen, maar heeft besloten hiervan geen gebruik te maken.

De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en in de einduitspraak geoordeeld dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is vernietigd en het college is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/8203 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M.J.M. van Rijsewijk,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 17 maart 2020 (primair besluit) heeft het college eisers verzoek om herziening van het besluit van 7 juli 2017 afgewezen.
In een besluit van 8 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 3 februari 2022.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en namens het college mr. N. Wanten.
In de tussenuitspraak van 24 maart 2022 (tussenuitspraak) heeft de rechtbank het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
Het college heeft bij brief van 28 april 2022 aan de rechtbank meegedeeld dat geen gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om het geconstateerde gebrek te herstellen.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en vervolgens het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat sprake is van een lopende bezwaarprocedure tegen het besluit van 7 juli 2017, die door het college moet worden behandeld. In het bestreden besluit heeft het college ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat eiser geen rechtsmiddelen heeft aangewend tegen het besluit van 7 juli 2017 en dat dit besluit rechtens onaantastbaar is geworden. Dit betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft.
3. Het college wenst geen gebruik te maken van de gelegenheid het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist. Hetgeen door het college naar voren is gebracht in haar brief van 28 april 2022 leidt niet tot een ander oordeel. Het college is van mening dat geen sprake is van een lopende bezwaarprocedure tegen het besluit van 7 juli 2017. De rechtbank deelt dit standpunt niet. De rechtbank verwijst hierbij naar hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen. Dit betekent dat de rechtbank het beroep gegrond verklaard. Het bestreden besluit zal worden vernietigd en het college zal worden opgedragen om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak.
4. Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het college het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. Ook zal de rechtbank het college veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,-, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 draagt het college op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
 draagt het college op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.518,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 8 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.