In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. De eiser had in 2020 een verzoek ingediend om herziening van een eerder besluit van de gemeente, dat op 7 juli 2017 was genomen. Het college heeft dit verzoek afgewezen in een primair besluit van 17 maart 2020. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond in een bestreden besluit van 8 juli 2020. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit.
Tijdens de zitting op 3 februari 2022, waar zowel eiser als zijn gemachtigde alsook een vertegenwoordiger van het college aanwezig waren, is het beroep besproken. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 24 maart 2022 vastgesteld dat er een motiveringsgebrek in het bestreden besluit zat, omdat het college ten onrechte had aangenomen dat eiser geen rechtsmiddelen had aangewend tegen het besluit van 7 juli 2017. Het college kreeg de kans om het gebrek te herstellen, maar heeft besloten hiervan geen gebruik te maken.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en in de einduitspraak geoordeeld dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit is vernietigd en het college is opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens is het college veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juni 2022.