In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die zich per 16 februari 2017 ziek meldde, had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar het UWV weigerde hem per 13 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M. Akça-Altun.
Tijdens de zitting op 19 mei 2022 werd de zaak besproken, waarbij ook een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in twijfel getrokken, maar concludeerde uiteindelijk dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De primaire arts en de verzekeringsarts b&b van het UWV hadden de klachten van eiser goed in kaart gebracht en de beperkingen die zij hadden vastgesteld, waren in lijn met de medische gegevens.
De rechtbank oordeelde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was en dat de functies die het UWV had geselecteerd voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moest vergoeden en veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juni 2022.