ECLI:NL:RBZWB:2022:3117

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
8 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_893
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidseisen en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 juni 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de weigering van een WIA-uitkering. Eiser, die zich per 16 februari 2017 ziek meldde, had eerder een ZW-uitkering ontvangen, maar het UWV weigerde hem per 13 augustus 2020 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. M. Akça-Altun.

Tijdens de zitting op 19 mei 2022 werd de zaak besproken, waarbij ook een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft de medische beoordeling van het UWV in twijfel getrokken, maar concludeerde uiteindelijk dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd. De primaire arts en de verzekeringsarts b&b van het UWV hadden de klachten van eiser goed in kaart gebracht en de beperkingen die zij hadden vastgesteld, waren in lijn met de medische gegevens.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet volledig arbeidsongeschikt was en dat de functies die het UWV had geselecteerd voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid passend waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar oordeelde dat het UWV het griffierecht van € 49,- aan eiser moest vergoeden en veroordeelde het UWV tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.518,-. Deze uitspraak werd openbaar gemaakt op 8 juni 2022.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/893 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. M. Akça-Altun,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(kantoor Eindhoven), verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 31 juli 2020 (primair besluit) heeft het UWV geweigerd eiser per 13 augustus 2020 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
In het besluit van 10 februari 2021 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 19 mei 2022. Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde en [naam tolk] als tolk in de Turkse taal. Namens het UWV is [naam vertegenwoordiger] verschenen.

Overwegingen

1.
Feiten
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest als heftruckchauffeur. Hij heeft zich op 16 februari 2017 tijdens een werkloosheidssituatie ziek gemeld met lichamelijke klachten. Het UWV heeft aan eiser met ingang van 18 mei 2017 een ZW-uitkering toegekend.
Bij besluit van 9 februari 2018 heeft het UWV na een zogeheten eerstejaarsbeoordeling de ZW-uitkering beëindigd met ingang van 16 maart 2018, omdat eiser als minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt aangemerkt. Bij besluit van 11 juli 2018 heeft het UWV de bezwaren van eiser daartegen ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 februari 2020 onder procedurenummer 18/5251 ZW heeft deze rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 11 juli 2018 gegrond verklaard, het besluit van 11 juli 2018 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Eiser heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Bij uitspraak van 19 januari 2022 heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd voorzover aangevochten.
Aansluitend aan eisers ZW-uitkering heeft het UWV hem een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet toegekend. Vanuit die situatie heeft eiser zich per 16 augustus 2018 ziek gemeld met psychische klachten bij een vermoeden van ADHD.
Bij het primaire besluit heeft het UWV eiser een WIA-uitkering geweigerd met ingang van 13 augustus 2020. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.
Wettelijk kader
In artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
In het tweede lid is bepaald dat in het eerste lid onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
In het derde lid is bepaald dat onder duurzaam mede wordt verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Volgens artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, maar die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Dit betekent dat pas recht op uitkering bestaat bij een mate van arbeidsongeschiktheid van 35% of meer.
Van belang is dan ook:
- of eiser medische beperkingen heeft en
- of hij daardoor geheel of gedeeltelijk niet meer in staat is met arbeid inkomsten te verwerven.
3.
Medische beoordeling
Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een primaire arts onder verantwoordelijkheid van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
3.1
Primaire arts [naam primaire arts] heeft onder verantwoordelijkheid van verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] eiser onderzocht op het spreekuur van 19 juni 2020 en het dossier bestudeerd. De conclusie van de primaire arts is dat er sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Zij ziet redenen om beperkingen aan te nemen op het vlak van persoonlijk en sociaal functioneren. Bij lichamelijk onderzoek vond zij geen directe aanwijzingen voor de fysieke klachten. Gezien het beloop en de eerdere beoordeling acht zij de klachten wel plausibel. Op grond hiervan ziet zij redenen om beperkingen aan te nemen op het fysieke vlak. De beperkingen en de belastbaarheid van eiser heeft de primaire arts neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 16 juli 2020.
3.2
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd inclusief het bezwaarschrift en de aanvullende bezwaargronden. Zij is allereerst van mening dat het standpunt van eiser dat hij niet in staat is te werken niet gevolgd kan
worden gelet op het Schattingsbesluit. Dat schrijft voor dat de verzekeringsarts alleen mag komen tot de visie dat er sprake is van geen duurzaam benutbare mogelijkheden als er zodanige belemmeringen zijn dat eiser niet of nauwelijks kan functioneren. Dit is het geval bij een opname in een ziekenhuis of instelling, bedlegerigheid en/of afhankelijkheid in het dagelijks leven (ADL). Dit laatste betreft het lichamelijk niet zelfredzaam zijn door afhankelijkheid van derden voor het uitvoeren van ADL activiteiten, zijnde zeer basale dagelijkse activiteiten bestemd voor de primaire fysieke zelfstandigheid. Aan geen van deze criteria voldoet eiser. Ook kan in het kader van psychische klachten sprake zijn van een situatie die zich kenmerkt door een onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren, zoals blijkt uit disfunctioneren ten aanzien van zowel de zelfverzorgingsactiviteiten, gezinstaken als activiteiten buiten het gezin. Dit onvermogen moet dan voortkomen uit een ernstige psychiatrische stoornis. Van een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld, waardoor eiser zelf tot niets in staat is of voor de verzorging afhankelijk is van derden, is niets gebleken ten tijde van de primaire beoordeling, noch op de hoorzitting. Evenmin is er een ernstig disfunctioneren op het sociaal-psychische vlak gezien de dagbesteding van eiser: hij is in staat dagstructuur aan te houden, dagelijkse taken te doen en sociale contacten te leggen. Dit betekent dat eiser niet op medische gronden volledig arbeidsongeschikt kan worden beschouwd. De primaire arts heeft terecht een FML opgesteld en terecht beperkingen aangenomen. Het standpunt van eiser, dat hij meer beperkt is dan vastgesteld, kan de verzekeringsarts b&b niet volgen. Eiser ervaart psychische klachten die passen bij een in 2018 gediagnosticeerde aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit. Dit blijkt uit het verslag van de DIVA, aanwezig in het dossier bij het UWV. Ernstige psychische pathologie, ernstige stoornissen in cognitieve functies of een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld worden echter niet vermeld. Uit het onderzoek van de primaire arts komt geen wezenlijk ander beeld naar voren dan al beschreven in de informatie van de DIVA. Medische gegevens die kunnen duiden op onjuiste bevindingen van de primaire arts worden door eiser niet ingebracht.
Uitgaande van de onderzoekbevindingen en medische gegevens heeft de primaire arts beperkingen aangenomen in persoonlijk en sociaal functioneren die in lijn liggen met de aard en ernst van medisch objectiveerbare psychische problematiek. Dat eiser meer beperkingen ervaart dan de beperkingen die zijn opgenomen in de FML kan niet worden onderbouwd met een objectiveerbare onderliggende psychische stoornis. Eiser heeft daarnaast chronische pijnklachten aan de rug en knieën. Bij gericht lichamelijk onderzoek van de primaire arts werden geen evidente rug- en knieafwijkingen gevonden en geen ernstige bewegings-beperkingen. Bij de heroverweging in bezwaar zijn er geen aanwijzingen dat de medische bevindingen van de primaire arts onjuist zijn. In de medische gegevens zijn geen onderliggende ernstige aandoeningen beschreven. Er zijn beperkingen aangenomen voor zwaardere fysieke inspanningen die bij afwezigheid van ernstige objectiveerbare afwijkingen juist zijn. De verzekeringsarts b&b merkt op dat de FML geen weergave is van subjectief ervaren klachten maar van naar objectief medische maatstaven vastgestelde beperkingen.
Wat betreft klachten in de middelvinger rechts heeft eiser geen medische feiten en gegevens
aangevoerd die niet al bekend waren. De aangenomen specifieke beperkingen voor hand- en
vingergebruik sluiten aan bij de geobjectiveerde stoornissen. In bezwaar zijn verder geen gegevens naar voren gekomen waaruit blijkt dat de primaire arts tot een onjuist oordeel is gekomen met betrekking tot het ontbreken van een indicatie voor een urenbeperking.
De ADHD-problematiek noodzaakt niet tot aanvullende extra bedrust of recuperatie. Temeer daar ook beperkingen aangenomen werden op punten waarvan bekend is dat deze bijzondere mentale energie vergen. Voorts is er uit preventief oogpunt geen indicatie voor een werktijdbeperking omdat eiser geen aandoeningen heeft met een patroon van overschrijding van de eigen grenzen met recidief of toename van symptomen, zoals bij psychose. Van een indicatie op basis van beschikbaarheid, die door een erkende medische behandeling wordt bepaald, zoals een intensieve revalidatie, is bij eiser geen sprake. Op de datum in geding heeft hij immers geen dagbehandeling gehad in een ziekenhuis of (AWBZ-erkende) instelling of behandeling die meerdere dagdelen per week in beslag zou nemen. Een werktijdenbeperking kan, getoetst aan de standaard duurbelastbaarheid, niet geïndiceerd worden. De conclusie van de verzekeringsarts b&b is dat het standpunt van de primaire arts betreffende de belastbaarheid en beperkingen kan worden gevolgd.
3.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij zich volledig arbeidsongeschikt acht vanwege lichamelijke en psychische klachten. Eiser heeft er op gewezen voor zijn psychische klachten onder behandeling te zijn bij [naam bedrijf] . Hij is van mening dat het UWV een urenbeperking had moeten aannemen. Eiser heeft de rechtbank verzocht een onafhankelijk deskundige in te schakelen.
3.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit de rapportages van de artsen van het UWV blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de psychische klachten ook de fysieke klachten van eiser van de rug, rechter middelvinger en knie. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten rekening gehouden.
Eiser heeft geen informatie overgelegd die de rechtbank aanleiding geeft te twijfelen aan de belastbaarheid die de artsen van het UWV hebben aangenomen. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in de FML van 16 juli 2020. Voor het inschakelen van een onafhankelijk medisch deskundige bestaat geen aanleiding.
4.
Geschiktheid voor de functies
4.1
Een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: textielproductenmaker (excl. vervaardigen textiel) (Sbc-code 111160), productiemedewerker industrie (samenstellen van producten) (Sbc-code 111180) en monteur printplaten (Sbc-code 267051).
4.2
De rechtbank ziet geen reden te oordelen dat de voor eiser geselecteerde functies in medisch opzicht niet passend zijn en verwijst daarvoor naar de rapportage van de arbeidsdeskundige van 31 juli 2020 en het rapport van de arbeidsdeskundige b&b van 8 februari 2021. Daarin is inzichtelijk gemotiveerd dat, uitgaande van de vastgestelde beperkingen, eiser de werkzaamheden kan verrichten die verbonden zijn aan deze functies. De hiervoor genoemde functies mochten worden gebruikt voor de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid.
5.
Mate van arbeidsongeschiktheid
Op basis van de inkomsten die eiser met de geduide functies kan verdienen, heeft het UWV een berekening gemaakt die leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 19,14%.
Bij brief van 14 januari 2022 heeft het UWV meegedeeld aanleiding te hebben gezien om het maatmanloon en de maatmanomvang te wijzigen. Geconcludeerd is dat eiser op de datum in geding een mate van arbeidsongeschiktheid kende van 28,07%. Omdat eiser tegen deze berekening geen gronden naar voren heeft gebracht, gaat de rechtbank uit van deze mate van arbeidsongeschiktheid. Dit betekent dat het UWV terecht heeft geweigerd per 13 augustus 2020 een WIA-uitkering aan eiser toe te kennen.
Het bestreden besluit is pas in beroep voorzien van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing. Daarom is het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd zodat dit besluit in zoverre in strijd is met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd aangezien aannemelijk is dat eiser hierdoor niet is benadeeld. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
6.
Proceskosten en griffierecht
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 Awb dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal het UWV daarnaast om die reden veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • bepaalt dat het UWV het griffierecht van € 49,- bedrag aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van €1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 8 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.