ECLI:NL:RBZWB:2022:3122

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 juni 2022
Publicatiedatum
9 juni 2022
Zaaknummer
9794986 CV EXPL 22-1335
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en kwalificatie van deelbetaling uit bankbeslag

In deze zaak gaat het om verzet tegen een verstekvonnis van de kantonrechter te Tilburg. De opposant, een besloten vennootschap gevestigd te Hindeloopen, heeft verzet aangetekend tegen een vonnis waarbij zij was veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 7.923,63 aan de geopposeerde. De geopposeerde had eerder, op 15 september 2021, een vordering toegewezen gekregen in een verstekvonnis. De centrale vraag in deze procedure is of een deelbetaling uit bankbeslag kan worden gekwalificeerd als het moment waarop het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd. De kantonrechter heeft deze vraag bevestigend beantwoord, op basis van de wettekst en de parlementaire geschiedenis. Hierdoor is de opposant niet-ontvankelijk verklaard in haar verzet.

De procesgang omvat onder andere een tussenvonnis van 11 mei 2022 en een conclusie van antwoord in reconventie van 25 mei 2022. De opposant heeft aangevoerd dat de verzettermijn niet is verstreken, omdat de deelbetaling uit het derdenbeslag niet als een volledige tenuitvoerlegging kan worden gezien. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat de uitbetaling van het bankbeslag, ook al is het een deelbetaling, moet worden beschouwd als een uitbetaling zoals bedoeld in artikel 144 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dit betekent dat de verzettermijn is gaan lopen op het moment van de deelbetaling, waardoor de opposant niet ontvankelijk is in haar vordering.

De kantonrechter heeft verder beslist dat de hoofdzaak niet meer behandeld hoeft te worden, aangezien de opposant niet ontvankelijk is verklaard. De kosten van het geding zijn voor rekening van de opposant, die als de in het ongelijk gestelde partij is aangemerkt. Het vonnis is uitgesproken op 8 juni 2022 door mr. M. Dijkman.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Tilburg
zaak/rolnr.: 9794986 CV EXPL 22-1335
vonnis d.d. 8 juni 2022
inzake
de besloten vennootschap [naam opposant],
gevestigd te Hindeloopen,
opposant in conventie, eiseres in reconventie en verweerster in het incident,
gemachtigde: mr. B. Korvemaker, advocaat te Leeuwarden,
tegen
[naam geopposeerde],
wonende te ( [postcode] ) [plaats] aan het adres [straat + huisnummer] ,
geopposeerde in conventie, verweerder in reconventie en eiser in het incident,
gemachtigde: mr. V.F. Verdaas, werkzaam ten kantore van ARAG SE te Rotterdam.
Partijen worden hierna aangeduid als “ [naam opposant] ” en “ [naam geopposeerde] ”.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het tussenvonnis in deze zaak van 11 mei 2022 met de daarin genoemde stukken;
b. de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende een incidentele vordering tot niet-ontvankelijkheid, van 25 mei 2022 met producties;
c. de akte met betrekking tot de ontvankelijkheid van het verzet.

2.Het geschil

In oppositie:
In de hoofdzaak in conventie:
2.1
Bij op 1 september 2021 uitgebrachte dagvaarding heeft [naam geopposeerde] (als eiser in de verstekzaak) bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd [naam opposant] (als gedaagde in de verstekzaak) te veroordelen tot betaling van een hoofdsom van € 7.923,63, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten, rente en (na)kosten.
2.2
Bij verstekvonnis van 15 september 2021 heeft de kantonrechter de vordering van [naam geopposeerde] toegewezen.
2.3
[naam opposant] komt in verzet van voornoemd vonnis. Zij vordert van de bij het verstekvonnis tegen haar uitgesproken veroordeling te worden ontheven en de vordering van [naam geopposeerde] alsnog af te wijzen, met veroordeling van [naam geopposeerde] in de kosten van het verzet.
2.4
[naam geopposeerde] voert verweer en concludeert tot bekrachtiging van voormeld verstekvonnis, met veroordeling van [naam opposant] in de kosten van het verzet.
In de hoofdzaak in reconventie:
2.5
[naam opposant] vordert [naam geopposeerde] , bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.097,42, te vermeerderen met de wettelijke rente, met veroordeling van [naam geopposeerde] in de proceskosten.
2.6
[naam geopposeerde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [naam opposant] in de proceskosten.
In het incident:
2.7
[naam geopposeerde] vraagt [naam opposant] niet ontvankelijk te verklaren in het verzet.
2.8
[naam opposant] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.

3.De beoordeling

In oppositie:
In het incident:
3.1
[naam geopposeerde] stelt dat [naam opposant] te laat verzet heeft ingesteld, nu op 16 december 2021 de afdracht van het door hem gelegde bankbeslag op de bankrekening van [naam opposant] is ontvangen. Daarmee wordt het vonnis geacht ten uitvoer te zijn gelegd, zodat de verzettermijn is gaan lopen. Op het moment dat de verzetdagvaarding werd uitgebracht was de verzettermijn al verlopen. Bovendien heeft [naam opposant] het vonnis ontvangen, maar heeft ervoor gekozen het vonnis te negeren. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar een uitspraak van de rechtbank te Middelburg van 14 november 2012.
3.2
[naam opposant] voert aan dat inderdaad in december 2021 beslag is gelegd en er een deelbetaling is gedaan vanuit dat beslag. De verzettermijn gaat echter niet altijd lopen bij een deelbetaling uit derdenbeslag. Dit is enkel het geval bij uitbetaling van een derdenbeslag op periodieke termijnbetalingen. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar een uitspraak van de kantonrechter te Den Haag van 14 december 2021.
3.3
De kantonrechter overweegt dat een gedaagde, die bij verstek is veroordeeld, daartegen ingevolge artikel 143 lid 1, 2 en 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzet kan doen bij exploot van dagvaarding binnen vier weken:
- ofwel na betekening van het vonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon;
- ofwel na het plegen door hem/haar van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is;
- ofwel vanaf de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
Tussen partijen is niet in geschil dat de eerste twee varianten in de onderhavige zaak niet van toepassing zijn, zodat de kantonrechter enkel dient te beoordelen of er sprake is geweest van een moment waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd.
3.4
In artikel 144 Rv is opgenomen op welk moment het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd:
a. in geval van gerechtelijke verkoop van goederen, na verkoop;
b. in geval van derdenbeslag op een vordering, na de uitbetaling aan de beslagleger, of, indien dit beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling;
c. in geval van tenuitvoerlegging van een veroordeling tot levering of afgifte van goederen die geen registergoederen zijn, nadat de levering of afgifte heeft plaatsgevonden;
d. in geval van gedwongen ontruiming van onroerende zaken, nadat de ontruiming heeft plaatsgevonden.
3.5
[naam geopposeerde] doet een beroep op hetgeen hiervoor is opgenomen onder b. In dat kader is van belang dat in de onderhavige zaak vaststaat dat op 16 december 2021 bankbeslag is gelegd met als resultaat een deelbetaling op de vordering. Tussen partijen is in geschil of daarmee is voldaan aan artikel 144 aanhef en onder b Rv. Gelet op de door partijen aangehaalde uitspraken is de rechtspraak op dit punt niet eenduidig. Immers, in uitspraken van de rechtbanken Middelburg en Rotterdam (de laatste te vinden onder: ECLI:NL:RBROT:2016:2281, waarin wordt aangesloten bij de uitspraak van de rechtbank Middelburg) wordt een deelbetaling vanuit derdenbeslag gezien als een betaling als bedoeld in artikel 144 aanhef en onder b Rv. In deze zaken is opposant dan ook niet-ontvankelijk verklaard. In de aangehaalde zaak van de kantonrechter te Den Haag wordt aansluiting gezocht bij de letterlijke tekst van voornoemd artikel en geconcludeerd dat er nog geen sprake was van een volledige uitbetaling, zodat geen sprake was van een voltooide tenuitvoerlegging. In die zaak werd de opposant ontvankelijk geacht in zijn verzet.
3.6
De kantonrechter overweegt dat in het arrest van de Hoge Raad van 5 september 2014 (te vinden onder ECLI:NL:HR:2014:2629) met betrekking tot voornoemd artikel onder andere is overwogen dat de regeling van de verzettermijn berust op een afweging van het belang van de oorspronkelijke gedaagde dat hij of zij niet gebonden wordt aan een niet bekend veroordelend vonnis en het belang van de oorspronkelijk eiser dat op enig moment met een voldoende mate van zekerheid te bepalen is dat de veroordeling bij verstek onherroepelijk wordt. Voorts wordt door de Hoge Raad overwogen dat de oude regeling van artikel 81 lid 2 (oud) Rv bepaalde dat het verzet ontvankelijk was tot het verstekvonnis ten uitvoer was gelegd en dat er in de nieuwe regeling van artikel 143 lid 3 Rv voor is gekozen, mede gelet op het bepaalde in artikel 6 EVRM, om de termijn pas te laten aanvangen bij tenuitvoerlegging om te voorkomen dat iemand, aan wie een verstekvonnis niet in persoon was betekend, niet meer in verzet kan gaan indien hij pas van het vonnis kennisnam nadat het tegen hem ten uitvoer was gelegd. Uit voornoemde overwegingen volgt, naar het oordeel van de kantonrechter, dat het doel van artikel 143 lid 3 Rv en de nadere uitleg in artikel 144 Rv is dat de oorspronkelijke gedaagde voldoende de gelegenheid heeft om kennis te nemen van het veroordelend vonnis en om in verzet te komen. In dat kader is het onwaarschijnlijk dat door de wetgever is bedoeld dat er in artikel 144 aanhef en onder b Rv een verschil is opgenomen tussen een deelbetaling uit derdenbeslag in het algemeen en derdenbeslag ingeval van periodieke betalingen. Immers, ook bij een directe uitbetaling van een bankbeslag, al is het een deelbetaling, is dit meteen kenbaar voor de oorspronkelijke gedaagde. Dit is niet anders als bij een deelbetaling op grond van periodieke uitkeringen. Vervolgens zijn er, zoals ook is overwogen in de uitspraak van de rechtbank te Middelburg, onvoldoende aanwijzingen in de wettekst, dan wel de parlementaire geschiedenis, om de tekst van voornoemd artikel anders te interpreteren. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de uitbetaling van het bankbeslag in de onderhavige zaak gezien moet worden als een uitbetaling zoals bedoeld in artikel 144 aanhef en onder b Rv, zodat sprake is van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
3.7
De kantonrechter acht [naam opposant] dan ook niet ontvankelijk in haar vordering.
In de hoofdzaak in conventie en reconventie:
3.8
Het voorgaande betekent dat niet aan de behandeling van de hoofdzaak wordt toegekomen. De in deze zaak geplande mondelinge behandeling van 22 juni 2022 zal dus geen doorgang vinden.

4.De kosten

In oppositie:
In het incident en de hoofdzaak:
4.1
[naam opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Nu [naam geopposeerde] een antwoord in reconventie en twee aktes in het kader van het incident heeft ingediend (deels in hetzelfde proces) ziet de kantonrechter aanleiding een bedrag van € 466,50 aan gemachtigdensalaris toe te kennen (1,5 punt à € 311,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
In oppositie:
In het incident, de hoofdzaak in conventie en reconventie:
verklaart [naam opposant] niet ontvankelijk in haar vorderingen;
veroordeelt [naam opposant] in de kosten van dit geding, aan de zijde van [naam geopposeerde] tot op heden begroot op een bedrag van € 466,50 als salaris voor de gemachtigde van [naam geopposeerde] ;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Dijkman en in het openbaar uitgesproken op
8 juni 2022.