ECLI:NL:RBZWB:2022:3237
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure na intrekking beroep
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 juni 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had in eerste instantie bezwaar gemaakt tegen een besluit van 23 februari 2021, waarin de terugvordering van dubbel betaalde Ziektewetuitkering en Toeslaguitkering over de periode van 5 augustus 2020 tot en met 29 november 2020 werd aangekondigd. Het bezwaar werd door verweerder niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat was ingediend. Verzoekster stelde echter dat zij tijdig had ingediend en heeft beroep ingesteld.
Naar aanleiding van het beroep heeft verweerder op 24 februari 2022 het bestreden besluit ingetrokken en het bezwaar alsnog in behandeling genomen, maar ongegrond verklaard. Verzoekster trok daarop haar beroep in en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren, waarop verweerder instemde met de proceskostenveroordeling.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek tot proceskostenveroordeling toegewezen. De proceskosten zijn vastgesteld op € 759,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 49,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun mogelijkheden om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.