ECLI:NL:RBZWB:2022:3266

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
15 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_841
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan en verzoek om handhaving tegen activiteiten van derde-partij

Op 16 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout. De eiseres had een handhavingsverzoek ingediend tegen activiteiten die volgens haar in strijd waren met het bestemmingsplan op een perceel in Oosterhout. Het college had dit verzoek afgewezen, wat leidde tot beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een overtreding van het bestemmingsplan, maar dat er ook een concreet zicht op legalisering bestond, aangezien de derde-partij een aanvraag voor een omgevingsvergunning had ingediend. De rechtbank oordeelde dat het college op goede gronden had besloten om niet handhavend op te treden. De vrees van eiseres voor uitbreiding van religieuze activiteiten werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/841 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiseres] ., te [vestigingsplaats] , eiseres,

gemachtigde: mr. P.M.J. de Haan,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oosterhout,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde-partij], te [vestigingsplaats] (derde-partij),
gemachtigde: [naam gemachtigde] .

Procesverloop

In het besluit van 28 juli 2020 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen activiteiten die in strijd (zouden) zijn met het bestemmingsplan aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] afgewezen.
Bij besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld op de zitting van de rechtbank op 25 april 2022.
Hierbij waren aanwezig [naam betrokkene] namens eiseres en de gemachtigde van eiseres, mr. S. Wuijts namens het college en [naam gemachtigde] namens de derde-partij.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiseres heeft op 7 januari 2020 een handhavingsverzoek ingediend, omdat zij van mening is dat er op het perceel aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] maatschappelijke activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Eiseres is gevestigd op hetzelfde bedrijventerrein te [vestigingsplaats] .
1.2.
Naar aanleiding van het handhavingsverzoek heeft er op 31 januari 2020 een controle plaatsgevonden. Twee handhavers van de gemeente Oosterhout hebben geconstateerd dat er ongeveer vier keer per week bijeenkomsten en vergaderingen plaatsvinden in het pand die zijn verbonden met de moskee die gevestigd is aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] . Daarnaast wordt de ruimte soms aangeboden aan personen en gebruikt voor tijdelijke opslag. Het pand aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] wordt door de derde-partij gebruikt vanwege ruimtegebrek op de locatie aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] .
1.3.
Bij brief van 9 maart 2020 heeft het college aan de derde-partij kenbaar gemaakt dat hij het voornemen heeft om handhavend op te treden, indien de derde-partijen de niet-bedrijfsmatige activiteiten niet staakt. Dit betreft activiteiten die verbonden zijn aan de moskee, zoals het houden van bijeenkomsten, de opslag van huisraad van particulieren, de opslag van kleding en textiel van een marktkoopvrouw en de opslag van kleding en benodigdheden van een theatergroep.
De derde-partij kon, ter voorkoming van handhavend optreden, binnen zes weken na dagtekening van de brief een ontvankelijke aanvraag voor een omgevingsvergunning indienen. Het college zou dan nagaan of het een omgevingsvergunning kan en zal verlenen.
Op 28 mei 2020 heeft de derde-partij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend voor een functieverruiming van de locatie aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] .
1.4.
Bij brief van 15 juli 2020 heeft eiseres het college in gebreke gesteld, omdat het in gebreke zou blijven met het nemen van een handhavingsbesluit.
1.5.
Bij besluit van 28 juli 2020 (primair besluit) heeft het college het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan aan het adres [adres 1] te [vestigingsplaats] afgewezen.
1.6.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 19 november 2020 heeft er een hoorzitting bij de Adviescommissie Algemene wet bestuursrecht Oosterhout (hierna: de adviescommissie) plaatsgevonden. Deze adviescommissie heeft het college geadviseerd om het primaire besluit ongewijzigd in stand te laten.
1.7.
Bij besluit van 14 januari 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit in stand gelaten.
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.
Het geschil
2. Aan de orde is de vraag of het college op goede gronden heeft besloten om af te zien van handhavend optreden tegen activiteiten in strijd met het bestemmingsplan aan het adres [adres 1] te [vestigingsplaats] .
Standpunt van eiseres
3.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er sprake is van activiteiten die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Gelet op het handhavingsverzoek en de beginselplicht tot handhaving was het college volgens eiseres gehouden om handhavend op te treden.
3.2.
Daarnaast is eiseres van mening dat er nog geen concreet zicht op legalisering van de beoogde moskee en de nevenactiviteiten bestond, nu de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk was.
3.3.
Het college heeft volgens eisers niet onderzocht wat de gevolgen van de bewuste activiteiten voor de andere ondernemers op het industrieterrein zijn.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van een overtreding van het bestemmingsplan?
5. Ter plaatse van de [adres 1] te [vestigingsplaats] geldt het onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’. Het perceel heeft een bedrijfsbestemming met de functie aanduiding ‘bedrijf van categorie 2’.
Tussen partijen is niet in geschil dat er sprake is van een overtreding van het bestemmingsplan.
Beginselplicht tot handhaving
6. In de jurisprudentie wordt een beginselplicht tot handhaving aangenomen. Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan het bestuursorgaan van deze plicht afwijken. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Indien concreet zicht op legalisatie bestaat van de begane overtreding, krijgen de belangen van de overtreder (of andere belanghebbenden) bij voortzetting van de bestaande toestand zozeer de overhand dat geen plaats is voor handhavend optreden. De legalisatie moet wel voldoende zeker zijn. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
Concreet zicht op legalisering
7.1.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat er geen concreet zicht op legalisering is. Gelet op de inval door de Douane kan het college geen omgevingsvergunning verlenen. Daarnaast heeft het college miskend dat niet alleen naar de aanvraag van de omgevingsvergunning moet worden gekeken, maar ook naar het feitelijk gebruik dat zal plaatsvinden. Het is volgens eiseres ongeloofwaardig dat er geen religieuze activiteiten op het perceel zullen plaatsvinden. Als de gevraagde vergunning zal worden verleend, dan is dat volgens eiseres een aanloop naar het realiseren van een grote moskee op het bedrijventerrein.
Eiseres is ook van mening dat er geen concreet zicht op legalisering van de beoogde moskee en de bijbehorende nevenactiviteiten is, omdat de ruimtelijke onderbouwing ondeugdelijk en onvolledig is. De ruimtelijke onderbouwing kan dan ook niet als basis dienen om over het al dan niet verlenen van de omgevingsvergunning te beslissen.
Daarnaast meent eiseres dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld, door niet alle relevante feiten en belangen te vergaren en af te wegen. Zo had het college moeten onderzoeken waar het geld voor het gebruik van het perceel vandaan komt. Eiseres meent dat een omgevingsvergunning ook om deze reden niet kan worden verleend.
7.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres de suggestie heeft gewekt dat er een relatie bestaat tussen de inval en de aankoop van het pand door [naam derde-partij] . Dit blijkt volgens het college niet uit het krantenartikel en is ook niet door eiseres onderbouwd. Het college ziet geen verband tussen de inval en het gebruik van het pand door [naam derde-partij] .
Daarnaast blijkt volgen het college niet dat er op dit moment sprake was van religieuze activiteiten. Dit heeft het college in elk geval niet geconstateerd. Eiseres heeft volgens het college geen concrete informatie aangeleverd waaruit blijkt dat dit wel zo zou zijn. de huidige vergunningaanvraag ziet niet op het realiseren van een grote moskee. De ruimtelijke onderbouwing is een onderdeel van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. De ruimtelijke onderbouwing is later door de derde-partij aangevuld. De definitieve versie van de ruimtelijke onderbouwing zal nog worden beoordeeld. Er is volgens het college geen reden om aan te nemen dat er geen omgevingsvergunning kan worden verleend voor een beperkte afwijking van het bestemmingsplan.
Als laatste stelt het college dat een onderzoek op grond van de Wet Bibob alleen in bepaalde gevallen kan worden uitgevoerd. Het beleid bij de gemeente is dat een onderzoek alleen wordt gedaan bij grotere projecten. Nu er sprake is van activiteiten met een beperkte ruimtelijke impact is er volgens het college geen juridische grondslag om een Bibob-onderzoek te laten uitvoeren.
7.3.
De rechtbank is van oordeel dat in deze procedure de vraag of een
omgevingsvergunningkan worden verleend niet voorligt en beantwoord hoeft te worden. De vraag die in deze procedure centraal staat is de vraag of er sprake is van een concreet zicht op legalisering en of het college op goede gronden het
handhavingsverzoekvan eiseres heeft afgewezen.
Als er een concreet zicht op legalisering bestaat, dan kan het college besluiten om niet handhavend op te treden. Gaat het om vergunningverlening, dan mag er van belanghebbenden worden gevergd dat zij daartoe een strekkende aanvraag indienen. In het geval het college bereid is tot legalisering over te gaan, kan alleen van handhaving worden afgezien indien de mogelijkheid van legalisering voldoende concreet komt vast te staan. Dat is het geval wanneer een aanvraag voor het afwijken van het bestemmingsplan in procedure is. Gelet op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State moet er een begin zijn gemaakt met de procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning. [1]
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een concreet zicht op legalisering. Ter zitting is door het college en de derde-partij naar voren gebracht dat er al langere tijd gesprekken plaatsvinden waaruit blijkt dat het college bereid is om mee te werken aan een afwijking van het bestemmingsplan. Daarnaast heeft de derde-partij een aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Dat de ruimtelijke onderbouwing niet in een keer volledig is ingediend, doet daar naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. De inhoud van de ruimtelijke onderbouwing staat immers in deze (handhavings)procedure niet ter discussie. Het college mocht de derde-partij in de gelegenheid stellen om de ruimtelijke onderbouwing aan te vullen, alvorens tot beoordeling van de omgevingsvergunning over te gaan.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vrees van eiseres voor uitbreiding van religieuze activiteiten onvoldoende is onderbouwd en ook niet kan leiden tot het standpunt dat er geen sprake is van een concreet zicht op legalisering. Ter zitting is door de derde-partij voldoende aannemelijk gemaakt dat er op dit moment geen religieuze activiteiten plaatsvinden in het pand aan de [adres 1] te [vestigingsplaats] . Daarnaast heeft het college onderbouwd dat hij dit niet wenselijk acht en handhavend zal optreden als het constateert dat deze activiteiten plaatsvinden. Mede ook gelet op de omstandigheid dat er regelmatig contact is tussen de derde-partij en het college is de rechtbank van oordeel dat de vrees voor religieuze activiteiten op dit moment niet gerechtvaardigd is en ook feitelijke grondslag mist.
Daarnaast kan de rechtbank het college volgen in het standpunt dat het geen onderzoek heeft verricht op grond van de Wet Bibob, nu er sprake is van een geringe overtreding van het bestemmingsplan. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een bijzonder geval dat maakt dat er alsnog handhavend zou moeten worden opgetreden. Het beroep is in zoverre ongegrond.
Belangenafweging
8.1.
Eiseres stelt zich ook op het standpunt dat het college ten onrechte niet heeft onderzocht wat de gevolgen zijn voor de ondernemers op het industrieterrein als een moskee een deel van haar activiteiten op het perceel uitvoert. Het belang van de moskee kon naar de mening van eiseres niet zwaarder wegen dan de belangen van de ondernemers. In dat verband wijst eiseres op de vrees voor parkeerproblemen. Deze zijn in het besluit op bezwaar ten onrechte niet onderkend.
8.2.
Het college merkt op dat het handhavingsverzoek en het bezwaar en beroep alleen zijn ingediend door eiseres en niet door andere ondernemers op het industrieterrein. Aan het gewijzigd gebruik van het pand zullen voorwaarden worden verbonden die waarborgen dat de door eiseres gevreesde overlast zich niet zal voordoen.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres alleen kan opkomen voor haar eigen belangen en niet voor de belangen van andere ondernemers. Daarnaast heeft eiseres onvoldoende onderbouwd welke belangen het college (meer) had moeten meewegen bij de vraag of hij al dan niet handhavend zou moeten optreden. De loutere vrees voor parkeeroverlast is onvoldoende om handhavend op te treden.

Conclusie

9. De rechtbank is van oordeel dat het college op juiste gronden het handhavingsverzoek heeft afgewezen. Het beroep is ongegrond.
10. Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. de Roo, griffier, op 16 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Bijlage

Wettelijk kader
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht:
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder aanhef en c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zo ver dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin van die wet.
Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] :
Op grond van artikel 3.1 van het Bestemmingsplan [naam bestemmingsplan] zijn de voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden bestemd voor:
a. Bedrijven die zijn genoemd in de bijlage (Staat van bedrijfsactiviteiten) onder:
de milieucategorie 2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf van categorie 2’ (b=2);
de milieucategorieën 2 en 3.1 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.1’(b≤3.1);
de milieucategorieën 2, 3.1 en 3.2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 3.2’ (b≤3.2);
de milieucategorieën 2, 3.1, 3.2 en 4.1 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.1’ (b≤4.1);
de milieucategorieën 2, 3.1, 3.2, 4.1 en 4.2 ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijf tot en met categorie 4.2’ (b≤3.1);
met uitzondering van:
  • risicovolle inrichtingen (behoudens de opslag en aflevering van LPG binnen de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – LPG”);
  • geluidszoneringsplichtige inrichtingen;
  • zelfstandige kantoren;
  • detailhandelsbedrijven;
  • autodemontagebedrijven;
opslag van materialen ten behoeve van bedrijfsuitoefening;
het realiseren van een tank, vulpunt of afleverzuil voor LPG, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – LPG (sb-lpg)’;
reclamevoorzieningen;
tuinen, erven en verhardingen;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
voorzieningen voor verkeer en verblijf;
ondergeschikte voorzieningen voor verkeer en verblijf;
parkeervoorzieningen
water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Voetnoten

1.ABRvS 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:228.