ECLI:NL:RBZWB:2022:3270

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
02-046182-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van minderjarige kinderen door de verdachte met taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 juni 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een moeder die beschuldigd werd van mishandeling van haar vier minderjarige kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar kinderen meermalen heeft mishandeld, waaronder het slaan op de vingers en het trekken aan de oren. De mishandelingen vonden plaats in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 11 februari 2021, terwijl de kinderen onder toezicht stonden van hulpverlenende instanties. De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen en de forensische artsen als bewijs gebruikt om de mishandelingen te onderbouwen. De verdachte heeft gedeeltelijk bekend, maar heeft ook aangevoerd dat haar handelingen onder het ouderlijk tuchtrecht vielen. De rechtbank heeft deze verdediging verworpen, omdat de verdachte de grenzen van dit tuchtrecht heeft overschreden.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de mishandeling van drie van haar vier kinderen en heeft haar vrijgesproken van de mishandeling van het vierde kind. De strafoplegging bestond uit een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met een proeftijd van drie jaar, inclusief bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact op de kinderen en het feit dat de verdachte eerder niet in aanraking was gekomen met de justitie. De uitspraak benadrukt het belang van een veilige omgeving voor kinderen en de verantwoordelijkheden van ouders in de opvoeding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/046182-22
vonnis van de meervoudige kamer van 16 juni 2022
in de strafzaak tegen
[Verdachte]
geboren op [Geboortedag] 1994 te [Geboorteplaats] ,
wonende te [Adres]
raadsman mr. F. Pool, advocaat te Rotterdam.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 juni 2022, waarbij de officier van justitie, mr. A.L. Gaillard, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte haar vier minderjarige kinderen, [Naam 1] , [Naam 2] , [Naam 3] en [Naam 4] [Achternaam kinderen] , meerdere malen heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte haar vier minderjarige kinderen meermalen heeft mishandeld. Zij baseert zich daarbij op de verklaringen van de kinderen en verdachte, de verschillende getuigenverklaringen, de letselrapportages en het advies van het landelijk expertisecentrum kindermishandeling (hierna: LECK). Verdachte dient te worden vrijgesproken van het met kracht aan de oren trekken van [Naam 4] en [Naam 3] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte weliswaar heeft bekend haar kinderen op de vingers te hebben getikt en [Naam 1] aan zijn oor te hebben getrokken maar dat niet kan worden bewezen dat de tikken op de vingers van [Naam 1] binnen de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden. Indien en voorzover de rechtbank van oordeel zou zijn dat deze handelingen wel binnen de tenlastegelegde periode hebben plaatsgevonden beroept de verdediging zich ten aanzien van deze handelingen op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid, omdat de handelingen vallen onder het ouderlijk tuchtrecht. Dit zou moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Inleiding
Verdachte en haar kinderen zijn al enige tijd in beeld bij de hulpverlenende instanties en de kinderen staan onder toezicht. Verdachte heeft verklaard dat de relatie tussen haar en haar ex-partner zich heeft gekenmerkt door huiselijk geweld. Verdachte heeft uiteindelijk haar woonplaats in Friesland verlaten en woonde in augustus 2020 met haar kinderen in Alphen. Op 19 januari 2021 werd door het kinderdagverblijf waar [Naam 1] en [Naam 4] verbleven letsel geconstateerd waarna de politie een onderzoek is gestart.
Feit 1 mishandeling van [Naam 1]
Op 19 januari 2021 werd door de pedagogisch medewerkster op het kinderdagverblijf van [Naam 1] geconstateerd dat hij blauwe plekken op zijn rug en billen had. Bij navraag gaf verdachte aan dat [Naam 1] uit zijn hoogslaper zou zijn gevallen. In een gesprek met de oudere broer van [Naam 1] , [Naam 2] werd door laatstgenoemde aan de intern begeleider van de school verteld dat mama “Ate” had gedaan. Dit werd door [Naam 2] verduidelijkt als “hard met de platte hand slaan”. Dit slaan zou volgens [Naam 2] op de billen en rug gebeuren. Op 2 februari 2021 werd door de pedagogisch medewerker geconstateerd dat [Naam 1] een blauw oor had. [Naam 1] heeft hierbij verteld dat mama hard aan zijn oor had getrokken. [Naam 1] en zijn broer en zusjes werden op 5 februari 2021 door een forensisch arts onderzocht. Ten aanzien van [Naam 1] werd een rapportage letselbeschrijving opgemaakt waarin letsel aan de rechteroorschelp, rechterschouder en linkeronderrug werd geconstateerd. De forensisch arts constateerde dat dit letsel met (zeer) grote waarschijnlijkheid was toegebracht. Ook het LECK is om advies gevraagd inzake het geconstateerde letsel en concludeerde dat het letsel op de achterzijde van de rug niet zonder meer leek te passen bij een val uit een hoogslaper. Het letsel aan het oor paste bij de verklaring van [Naam 1] dat er aan zijn oor was getrokken. Op basis van het geconstateerde letsel werden de kinderen uit huis geplaatst middels een (spoed) machtiging van de kinderrechter. [Naam 1] vertelde na de uithuisplaatsing aan de gezinshuisouder dat hij een kopje had laten vallen en dat mama hem toen zo hard op zijn billen had geslagen dat er poep uit zijn billen kwam.
De kinderen zijn verhoord in verhoorstudio. [Naam 1] heeft in dit verhoor aangegeven dat mama wel eens harde Ate en zachte Ate deed. Ook [Naam 3] heeft verklaard dat mama [Naam 1] sloeg en dat ze hem ook op zijn vingers sloeg. Verdachte heeft in zowel in haar verhoor bij de politie als ter zitting verklaard dat zij haar kinderen wel eens op de vingers sloeg, onder het mom van Ate en ook dat dit soms te ver, in de zin van te hard, ging. Ze heeft ter zitting eveneens verklaard dat het vanaf december 2020 vaker voorkwam dat zij de kinderen op de vingers sloeg, omdat zij zich in die periode zwak voelde door een navelbreuk. Ook heeft verdachte bekend dat zij [Naam 1] aan zijn oor omhoog heeft getrokken, hetgeen letsel aan zijn oor heeft veroorzaakt. Verdachte heeft in haar verhoor ontkend dat zij degene zou zijn die de blauwe plekken bij [Naam 1] heeft veroorzaakt op zijn rug en billen.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Naam 1] heeft mishandeld door hem op zijn vingers te slaan en hem met kracht aan zijn oren te trekken. Ondanks de ontkenning van verdachte acht de rechtbank eveneens bewezen dat verdachte [Naam 1] tegen zijn rug en billen heeft geslagen. De forensisch arts heeft geconstateerd dat het letsel aan de rechterschouder en linkeronderrug met (zeer) grote waarschijnlijkheid is toegebracht en volgens het LECK past dit letsel niet bij een val uit een hoogslaper. Gezien het voorgaande gaat de rechtbank er dan ook van uit dat het geconstateerde letsel bij [Naam 1] aan zijn rug en billen is toegebracht. Door [Naam 2] en [Naam 1] is verklaard dat mama hard op de billen en rug sloeg. Ook verdachte heeft verklaard dat zij de kinderen wel eens tegen de billen sloeg. Dat dit een “zacht duwtje” was zoals verdachte verklaart dan wel zou zijn ontstaan door een val uit de hoogslaper, acht de rechtbank niet geloofwaardig. [Naam 2] en [Naam 1] hebben duidelijk verklaard over het slaan op de billen en de rug en het geconstateerde letsel van [Naam 1] past bij hun verklaring. Dat een ander – een voormalig partner van verdachte – het letsel zou hebben veroorzaakt, zoals verdachte eerst ter zitting nog heeft verklaard, acht de rechtbank eveneens ongeloofwaardig, nu dit ook in tegenspraak is met haar eigen andere verklaring(en). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte [Naam 1] ook heeft mishandeld door hem tegen zijn rug en billen te slaan. De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het slaan tegen het hoofd van [Naam 1] nu dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 2 mishandeling van [Naam 2]
Ook bij [Naam 2] is door de forensisch arts letsel geconstateerd aan zijn linkeroor, zijnde twee verdikkingen die volgens de arts niet goed te verklaren zijn. Door verdachte is zowel bij de politie als ter zitting verklaard dat zij de kinderen wel eens aan de oren trok als zij moesten luisteren. Verdachte heeft ook in haar verhoor bij de politie en ter zitting verklaard dat zij haar kinderen wel eens op de vingers sloeg, onder het mom van “Ate”. Zij heeft tevens ter zitting verklaard dat zij met het slaan op de vingers en het oren trekken te ver is gegaan en daarmee te hardhandig is geweest. [Naam 2] heeft verdachte ook verteld dat hij het slaan op zijn vingers niet fijn vond. Tot slot heeft [Naam 3] nog verklaard dat zij heeft gezien dat [Naam 2] door verdachte op zijn vingers werd geslagen.
Gezien het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [Naam 2] heeft mishandeld door hem op zijn vingers te slaan en met kracht aan zijn oren te trekken.
Feit 3 mishandeling van [Naam 3]
Door de forensisch arts is bij [Naam 3] geen letsel geconstateerd. Hoewel er geen letsel is geconstateerd is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [Naam 3] heeft mishandeld door haar op haar vingers te slaan. Zoals ook hierboven al aangegeven, heeft verdachte verklaard dat zij haar kinderen wel eens op de vingers sloeg en dat zij hierin te ver is gegaan. Verdachte heeft ook verklaard dat zij [Naam 3] een of twee keer op haar vingers heeft geslagen. Daarnaast heeft [Naam 3] verklaard dat zij door verdachte op haar vingers is geslagen en dat dit pijn deed. De rechtbank acht onvoldoende bewijs voorhanden voor het trekken aan de oren van [Naam 3] en zal verdachte van dat deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Feit 4 mishandeling van [Naam 4]
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [Naam 4] zou hebben mishandeld door haar te slaan op haar rug en vingers. Door de forensisch arts is enkel geconstateerd dat [Naam 4] een blauwe plek op haar voorhoofd had die zou passen bij accidenteel letsel. Het dossier bevat inzake [Naam 4] verder enkel nog de verklaring van de gezinsouder dat [Naam 4] “mama auw” zou hebben gezegd hetgeen naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende is. Ook heeft verdachte niet verklaard dat zij ook “Ate” heeft toegepast bij [Naam 4] . De rechtbank zal verdachte dan ook vrij spreken van de onder feit 4 tenlastegelegde mishandeling van [Naam 4] .
Tenlastegelegde periode
Door de verdediging is aangevoerd dat niet kan worden vastgesteld dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden in de tenlastegelegde periode.
Hoewel door de kinderen wisselend is verklaard over de periode waarin de mishandelingen hebben plaatsgevonden hebben zowel [Naam 2] als [Naam 4] verklaard dat Ate plaatsvond in de woning in Alphen waar verdachte en de kinderen wonen. Het Leger des Heils heeft aangegeven vanaf 14 augustus 2020 bij het gezin betrokken te zijn geweest in de woning in Alphen. Verdachte heeft daarnaast verklaard dat zij rond december 2020 last had van een navelbreuk en hierdoor in die tijd en de tijd daarna vaker “Ate” heeft toegepast. Daarnaast is bij [Naam 1] en [Naam 2] op 5 februari 2021 letsel geconstateerd en zijn de kinderen op 11 februari 2021 met een spoedmachtiging uithuisgeplaatst. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde periode past bij de verklaringen die hieromtrent zijn afgelegd en de datum waarop het letsel is geconstateerd.
Beroep op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid
Door de verdediging is een beroep gedaan op een rechtvaardigingsgrond, namelijk het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid vanwege de toepassing van het ouderlijk tuchtrecht.
De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Aangezien verdachte zelf heeft verklaard te ver te zijn gegaan en er letsel is geconstateerd bij de kinderen, heeft verdachte de grenzen van het ouderlijk tuchtrecht (fors) overschreden en komt haar reeds om die reden geen beroep op enig ontbreken van materiële wederrechtelijkheid toe. Daar komt bij dat in artikel 1:247 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek is opgenomen dat ouders in de opvoeding geen lichamelijk geweld toepassen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
zij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 1 augustus 2020
tot en met 11 februari 2021 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam
haar kind, [Naam 1] telkens heeft mishandeld door te slaan op de rug en billen
en/of de vingers van [Naam 1] en/of door met kracht aan de oren van [Naam 1] te trekken;
2
zij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 11 februari 2021 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam haar kind, [Naam 2] telkens heeft mishandeld door te slaan op de vingers van [Naam 2] en/of door met kracht te trekken aan de oren van [Naam 2] ;
3
zij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 augustus 2020 tot en met 11 februari 2021 te Alphen, gemeente Alphen-Chaam haar kind, [Naam 3] telkens heeft mishandeld door te slaan op de vingers, van [Naam 3] .
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Zij neemt hierbij in het bijzonder in aanmerking de ernst van de feiten, de stelselmatigheid daarvan, de duur van de periode waarin de mishandelingen hebben plaatsgevonden alsmede het feit dat het meerdere kinderen betreft. Een taakstraf is gelet op de feiten niet passend. Tevens vordert de officier van justitie dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht hierop, gezien het feit dat er vrees bestaat dat verdachte in herhaling zal treden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat verdachte first offender is. Er zijn momenteel geen signalen meer van fysieke onveiligheid bij de kinderen en er is al een civielrechtelijk dwangkader aanwezig, waardoor er geen noodzaak is om nog bijzondere voorwaarden op te leggen. De verdediging heeft dan ook verzocht om enkel aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende enige tijd haar kinderen mishandeld. Deze mishandelingen bestonden uit het hard met de vlakke hand slaan, door verdachte en kinderen “Ate” genoemd, en het trekken aan de oren van [Naam 1] en [Naam 2] als zij niet luisterden. Dat dit niet slechts zachte tikken betroffen, blijkt onder meer uit het geconstateerde letsel bij de kinderen waarbij met name [Naam 1] flinke blauwe plekken op zijn rug en billen had. Ook het trekken aan de oren gebeurde allerminst zachtzinnig, gezien het letsel aan het oor van [Naam 1] . Dat de kinderen deze bestraffingen als pijnlijk en erg onveilig ervaren hebben, blijkt uit de verklaringen die zij in een verhoorstudio hebben afgelegd en hetgeen zij hebben verteld aan hulpverleners en aan verdachte. Hoewel verdachte aangeeft dat zij rondom december 2020 en het begin van 2021 een moeilijke periode had, waarbij zij meer “Ate” heeft toegepast en in een moment van onmacht [Naam 1] aan zijn oor omhoog heeft getrokken, ontslaat dit verdachte niet van haar zorgplicht tegenover de kinderen om hun lichamelijke integriteit niet te schenden. Opvoedkundige onmacht kan zich wellicht voordoen bij het uitoefenen van het ouderschap maar mag nooit leiden tot het mishandelen van kinderen. Verdachte was daarnaast al eerder door de hulpverlenende instanties gewezen op de onwenselijkheid van de door haar toegepaste “Ate”.
Kinderen dienen door hun ouders te worden beschermd en dienen in alle rust in een veilige omgeving te kunnen opgroeien. De kinderen hadden al een moeilijke periode meegemaakt met huiselijk geweld tussen verdachte en hun vader en hadden dan ook meer dan ooit geborgenheid en veiligheid nodig. Verdachte heeft hen deze veilige thuisomgeving echter niet geboden door de kinderen meermalen lijfelijk te straffen en hen hierbij pijn te doen. Het is een feit van algemene bekendheid dat mishandeling van kinderen kan leiden tot geestelijke schade. De kinderen hebben in het gezinsvervangend tehuis, waar ze middels een spoeduithuisplaatsing enkele dagen hebben verbleven, ook getraumatiseerd gedrag laten zien en waren erg gespannen op het moment dat zij iets lieten vallen. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat zij weinig inzicht heeft getoond in de gevolgen van haar gedrag jegens de kinderen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het reclasseringsrapport dat op 13 mei 2022 over verdachte is opgemaakt. Ondanks het feit dat de reclassering verdachte meermaals heeft aangeschreven en beschikte over de correcte adresgegevens, heeft verdachte geen contact opgenomen met de reclassering. Uit de rapportage blijkt dat de kinderen van verdachte al gedurende geruime tijd onder toezicht staan vanwege de complexe (gewelds)relatie met de vader van de kinderen alsmede een gebrek aan pedagogische vaardigheden bij verdachte en haar ex-partner. Verdachte ontwijkt hulpverlening en kan niet altijd de belangen van haar kinderen voorop stellen. Ook zou het psychosociaal functioneren van verdachte een risicofactor kunnen zijn. De reclassering adviseert aan verdachte een meldplicht op te leggen, een ambulante behandeling alsmede medewerking aan een MST-CAN traject.
De rechtbank zal bij haar oordeel voorts rekening houden met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten in aanraking is gekomen met politie of justitie.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de ernst van de feiten een door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel rechtvaardigt zal de rechtbank toch in het voordeel van verdachte afwijken van de eis van de officier van justitie. Dit gezien het feit dat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, niet uitgaat van een bewezenverklaring van de mishandeling van [Naam 4] en er na de bewezen verklaarde feiten geen signalen van kindermishandeling meer zijn ontvangen, zodat het er op lijkt dat verdachte reeds lering heeft getrokken uit het feit dat zij is aangesproken op haar gedrag. Daar komt bij dat verdachte, als enige ouder, de dagelijkse zorg over de kinderen heeft. De rechtbank zal dan ook aan verdachte een taakstraf opleggen voor de duur van 180 uur en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 4 maanden met de bijzondere voorwaarden zoals verzocht door de reclassering met een proeftijd van drie jaar. Op deze wijze hoopt de rechtbank verdachte te doordringen van het laakbare van haar handelen en haar gedrag te beïnvloeden middels de bijzondere voorwaarden, waarbij zij zich tevens zal moeten realiseren dat opnieuw vervallen in dit soort strafbaar gedrag wél tot een langdurige gevangenisstraf zal (kunnen) leiden.
Hoewel er in de afgelopen tijd geen signalen van kindermishandeling meer zijn geweest bij de hulpverlenende instanties blijkt wel uit het reclasseringsrapport dat verdachte zorgmijdend is en er nog immer problemen binnen het gezin zijn. De gezinssituatie blijft precair en fragiel, te meer nu verdachte gezinsuitbreiding verwacht hetgeen mogelijk weer meer druk op haar pedagogische capaciteiten zal gaan leggen. De rechtbank is daarom van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zij zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 4 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:mishandeling begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd
Feit 2:mishandeling begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd
Feit 3: mishandeling begaan tegen haar kind, meermalen gepleegd
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 180 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
90 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
*dat verdachte zich binnen vijf werkdagen na het vonnis meldt bij Reclassering Nederland op het adres Ringbaan West 275, 5037 PD Tilburg. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt. Huisbezoeken zijn onderdeel van de meldplicht.
*dat verdachte zich laat behandelen door de Viersprong, Ggz Breburg of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
*dat verdachte meewerkt aan het MST-CAN traject (of een soortgelijk traject te bepalen door de reclassering in samenwerking met de Jeugdbescherming). Zij houdt zich aan afspraken en geeft openheid van zaken;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de aan de voorwaardelijke straf verbonden voorwaarden en het op de naleving van die voorwaarden uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Dekker, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en mr. R.J.H. van der Linden, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.G.E. van Dooren, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 16 juni 2022.