ECLI:NL:RBZWB:2022:3278

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 juni 2022
Publicatiedatum
16 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 21_1468
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een aanvraag tot wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 juni 2022, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp) beoordeeld. Eiser had zijn aanvraag op 21 februari 2020 ingediend, maar deze werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen. Het college handhaafde deze afwijzing in een bestreden besluit op 26 februari 2021, waarop eiser in beroep ging. De rechtbank heeft de zaak op 25 maart 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk en een vertegenwoordiger van het college.

De rechtbank oordeelt dat het college de afwijzing van de aanvraag op goede gronden heeft gedaan. Eiser had verzocht om correctie van zijn geregistreerde gegevens, maar het college stelde vast dat de overgelegde documenten niet onomstotelijk konden aantonen dat deze gegevens op eiser betrekking hadden. De rechtbank verwijst naar de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die stelt dat de gegevens in de brp betrouwbaar moeten zijn. Eiser had documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verzoek, maar de rechtbank concludeert dat er grote twijfels bestaan over de authenticiteit van deze documenten en de identiteit van eiser.

De rechtbank komt tot de conclusie dat het college terecht het verzoek van eiser heeft afgewezen, en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/1468

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.M. Wijffelman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rucphen(het college), verweerder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van zijn persoonsgegevens in de basisregistratie personen (brp).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 21 februari 2020 afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 februari 2021 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 25 maart 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam tolk] als tolk Chinees (Mandarijn). Het college heeft zich op zitting laten vertegenwoordigen door [naam vertegenwoordiger] .
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser is in de brp geregistreerd met de voornaam [voornaam eiser] , geboortedatum [geboortedatum 1] en geboorteplaats [geboorteplaats 1] , nationaliteit onbekend. Deze gegevens zijn afgeleid uit een door eiser afgelegde verklaring onder ede in zijn asielprocedure.
Eiser heeft op 4 november 2019 een verzoek ingediend om correctie van zijn geregistreerde gegevens in de brp:
 voornaam [voornaam] ,
 geboortedatum [geboortedatum 2] , en
 geboorteplaats [geboorteplaats 2]
 Chinese nationaliteit.
Eiser heeft daarbij ook verzocht om de geregistreerde gegevens aan te vullen met de geslachtsnaam en voornaam van zijn vader: [achternaam vader] , [voornaam vader] (geboortedatum onbekend) en de geslachtsnaam, voornaam en geboortedatum van zijn moeder: [geslachtsnaam moeder] , [voornaam moeder] (geboortedatum [geboortedatum 3] ).
Eiser heeft zijn aanvraag onderbouwd met de volgende documenten:
kopie verblijfsvergunning;
brief IND betreffende RANOV Regeling (met eenmalig aanbod identiteitsaanpassing);
kopie Chinees paspoort met persoonsgegevens;
kopie Notarial Certificate Birth (27 mei 2019);
kopie Notarial Certificate True Birth Certificate (19 april 2019);
kopie Household Register (Chinees en vertaling in het Engels) (30 november 2009);
kopie oude Chinese identiteitskaart met vertaling;
kopie Notarial Certificate Criminal Record (19 april 2019);
Verwantschapsonderzoek [naam bedrijf] (31 augustus 2018);
kopie Rapport Eerste Gehoor IND van 25 november 2000;
kopie Rapport Nader Gehoor IND van 7 februari 2001.
Bij het besluit van 21 februari 2020 heeft het college het verzoek van eiser afgewezen. Het college in dat besluit overwogen dat eiser destijds bij zijn vestiging in [vestigingsplaats] heeft verklaard geen documenten te hebben, en dat hij deze evenmin kan verkrijgen. Het college heeft vervolgens overwogen dat eiser nu toch documenten heeft overgelegd. Het college heeft aan het primaire besluit ten grondslag gelegd dat deze documenten betrekking hebben op [achternaam] , [voornaam] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , China, en dat eiser niet heeft aangetoond dat hij dat is.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Het primaire besluit is, na heroverweging, in stand gelaten onder aanvulling van de motivering.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het college het verzoek van eiser om correctie van de hiervoor vermelde gegevens in de brp op goede gronden heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. Eiser heeft zich allereerst op het standpunt gesteld dat het college bij de ongegrondverklaring van zijn bezwaar op onrechtmatige wijze is afgeweken van het advies van de Commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie).
De rechtbank volgt eiser daarin niet.
Eiser heeft terecht erop gewezen dat de commissie in haar advies van 29 juli 2020 het college heeft geadviseerd om de bezwaren van eiser gegrond te verklaren ten aanzien van de authenticiteit van de aan de kopieën ten grondslag liggende stukken alsook over de geuite twijfel over de identiteit van eiser. Daarbij heeft de commissie geadviseerd om de beslissing op bezwaar op te schorten tot er duidelijkheid is in de antwoorden op de vragen over:
 of de waarborg kan worden gegeven dat aan de gelegaliseerde kopieën de authentieke akte en hukou ten grondslag hebben gelegen, en
 de identiteit van eiser in relatie tot [voornaam] [achternaam] zoals vermeld in de documenten, in het bijzonder in de relatie tot het overgelegde paspoort.
De commissie heeft eerst vastgesteld dat de overgelegde documenten (geboorteakte en hukou) documenten betreffen als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c en d, van de Wet brp, en dat deze dus van hogere rangorde zijn dan de destijds afgelegde verklaring onder ede. Vervolgens heeft de commissie vastgesteld dat eiser kopieën heeft overgelegd van de geboorteakte en het hukou, voorzien van notariële verklaringen betrekking hebbende op [voornaam] [achternaam] , geboren [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] . Daarna heeft de commissie in haar advies de Verklaring van Onderzoek aangehaald, waaruit de commissie heeft afgeleid dat het Bureau Documenten de echtheid van de notariële verklaring met betrekking tot de geboorte betreffende de inhoud van de kopie heeft vastgesteld, maar dat daarmee niet is aangetoond dat de authentieke documenten ten grondslag hebben gelegen aan de kopieën. De commissie heeft geoordeeld, onder verwijzing naar artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat het college dat nader onderzoek moet verrichten.
Vervolgens heeft de commissie overwogen dat, afhankelijk van de uitkomst van bovenbedoeld onderzoek, vervolgens nog de vraag moet worden beantwoord of de documenten gegevens bevatten die eiser betreffen.
Het college is niet verplicht om een advies van de commissie over te nemen.
Het college heeft met de aanvullende motivering in het bestreden besluit de door de commissie gestelde vragen willen beantwoorden. Dat is niet ongeoorloofd. De rechtbank is van oordeel dat, voor zover al zou moeten worden gezegd dat het college met de ongegrondverklaring van het bezwaar is afgeweken van het commissieadvies, de reden van de afwijking in het bestreden besluit uitvoerig en voldoende is gemotiveerd, en dat daarmee is voldaan aan artikel 7:13, zevende lid, van de Awb.
4. Vervolgens heeft eiser aangevoerd dat het college zijn verzoek om wijziging van zijn persoonsgegevens in de brp ten onrechte niet heeft ingewilligd.
5. Voorop dient te worden gesteld, zoals ook volgt uit de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 18 oktober 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:2799), dat de gegevens in de brp betrouwbaar en duidelijk moeten zijn. De gebruikers van de gegevens moeten erop kunnen vertrouwen dat de gegevens in beginsel juist zijn.
Voor de gegevens over de burgerlijke staat die niet aan de Nederlandse burgerlijke stand kunnen worden ontleend, heeft de wetgever in artikel 2.8 van de Wet brp een rangorde aangegeven in de geschriften waaraan deze gegevens mogen worden ontleend. Aan een ‘lager’ document mogen gegevens worden ontleend wanneer op het tijdstip van inschrijving in redelijkheid geen ‘hoger’ document kan worden overgelegd. Dit doet niet af aan de plicht van de burger om eventueel ook na de inschrijving alsnog zo sterk mogelijke documenten te leveren (Kamerstukken II 2011-2012, 33 219, nr. 3, blz. 126). Het bewijs dat eenmaal in de brp opgenomen gegevens onjuist zijn, kan alleen worden geleverd door overlegging van de juiste brondocumenten.
Bij uitspraken van 4 mei 2022, bijvoorbeeld ECLI:NL:RVS:2022:1198, heeft de AbRS deze rechtspraak genuanceerd, in die zin dat voor wijziging van geregistreerde gegevens niet langer is vereist dat onomstotelijk vaststaat dat de eerder geregistreerde gegevens feitelijk onjuist zijn. Beoordeeld dient te worden of buiten redelijke twijfel uit de overgelegde brondocumenten, zo nodig bezien in samenhang met de daaraan ten grondslag liggende nadere bewijsmiddelen, volgt dat de daarin vermelde persoonsgegevens juist zijn. Als dat het geval is, en het brondocument van een hogere orde is dan het document of de verklaring op grond waarvan de eerdere inschrijving heeft plaatsgevonden, wordt het betreffende gegeven, of worden de betreffende gegevens, in de brp gewijzigd.
6. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit en eiser in zijn beroepschrift uitvoerig zijn ingegaan op de authenticiteit van de door eiser overgelegde brondocumenten. Alvorens op de authenticiteit van de documenten in te gaan, ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze brondocumenten betrekking hebben op eiser.
In de hiervoor aangehaalde uitspraak van de AbRS is overwogen dat, als het college gemotiveerd betwist dat het brondocument dat de aanvrager ten grondslag legt aan zijn wijzigingsverzoek betrekking heeft op hem, bijvoorbeeld door te wijzen op verschillen tussen uiterlijke kenmerken van de aanvrager en foto’s die voorkomen op die documenten, de aanvrager concreet moet onderbouwen dat dit wel het geval is. De AbRS heeft daarbij overwogen dat dit mogelijk is met alle daartoe dienstige bewijsmiddelen. Dit kan bijvoorbeeld door overlegging van de uitkomst van een DNA-onderzoek waaruit volgt dat een verband kan worden gelegd tussen het brondocument en de aanvrager (vergelijk de uitspraak van de AbRS van 30 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:233) of een fotovergelijking waaruit dit volgt (vergelijk de uitspraak van de AbRS van 5 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2910).
7. Tussen partijen is niet in geschil dat het Nederlandse verblijfsdocument afgegeven op 13 juli 2017 betrekking heeft op eiser. De rechtbank stelt vast dat daarop de persoonsgegevens zijn vermeld, zoals die ook in de brp zijn geregistreerd: [voornaam eiser] [achternaam] met geboortedatum [geboortedatum 1] .
Het Chinese paspoort, afgegeven te Madrid op 20 mei 2011, dat eiser heeft overgelegd staat op naam van [voornaam] [achternaam] met geboortedatum [geboortedatum 2] .
Het college heeft zich daarover in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er grote twijfels bestaan of de daarin opgenomen identiteit ook daadwerkelijk op eiser ziet. Het college heeft in dat verband terecht erop gewezen dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt op grond van welke gegevens aan hem door de Chinese ambassade te Madrid een Chinees paspoort is verstrekt en op welke wijze de Chinese ambassade de identiteit van de in het overgelegde paspoort genoemde persoon heeft onderzocht en vastgesteld. In het commissie-advies, dat aan het bestreden besluit ten grondslag heeft gelegen, is ook gewezen op de verschillen in uiterlijke kenmerken van eiser en van de persoon afgebeeld op de pasfoto op het Chinese paspoort.
Ook in beroep is eiser naar het oordeel van de rechtbank er niet in geslaagd om te onderbouwen dat het door hem overgelegde Chinese paspoort van [voornaam] [achternaam] betrekking heeft op hem. Eiser heeft verwezen naar het verwantschapsonderzoek dat hij heeft laten verrichten. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat de uitslag van het DNA-onderzoek de verbintenis legt tussen de documenten en de persoon. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Op basis van het rapport van het verwantschapsonderzoek van [naam bedrijf] van 31 augustus 2018 kan worden aangenomen dat [voornaam moeder] [geslachtsnaam moeder] de biologische moeder is van de persoon geïdentificeerd als [voornaam eiser] [achternaam] . Verder blijkt uit de Notarial Certificate Birth van 27 mei 2019 dat is verklaard dat [achternaam] [voornaam] , geboren op [geboortedatum 4] te [geboorteplaats 2] [provincie] de zoon is van vader [achternaam] [voornaam vader] en moeder [geslachtsnaam moeder] [voornaam moeder] . Op basis van deze stukken, mits authentiek, kan dus hooguit worden gezegd dat [voornaam eiser] [achternaam] en [voornaam] [achternaam] zoons zijn van moeder [voornaam moeder] [geslachtsnaam moeder] , maar daarmee is nog geen onderbouwing geleverd dat [voornaam eiser] en [voornaam] [achternaam] dezelfde persoon zijn, en dus ook niet dat het Chinese paspoort van [voornaam] [achternaam] aan eiser toebehoort en op hem betrekking heeft. Er wordt dus met de overgelegde stukken, in onderlinge samenhang bezien, geen verband gelegd tussen het overgelegde paspoort en de persoon van eiser. In het advies van de commissie is daarover terecht opgemerkt dat de gezinssamenstelling niet objectief uit de stukken blijkt en dat dus ook niet kan worden uitgesloten dat eiser een of meerdere broers heeft. Evenmin heeft eiser in beroep nadere informatie verschaft over hoe de Chinese ambassade te Madrid de identiteit van [voornaam] [achternaam] heeft onderzocht en vastgesteld.
8. Op basis van het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de door eiser overgelegde brondocumenten op hem betrekking hebben en dat de daarin opgenomen identiteit op hem ziet.
Aan de beoordeling van de authenticiteit en de vaststelling van de rangorde van de documenten komt de rechtbank hierdoor niet toe.
9. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank het verzoek van eiser tot wijziging van zijn persoonsgegevens in de brp op goede gronden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond.
Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, op 17 juni 2022. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 7:13, eerste lid:
Dit artikel is van toepassing indien ten behoeve van de beslissing op het bezwaar een adviescommissie is ingesteld:
die bestaat uit een voorzitter en ten minste twee leden,
waarvan de voorzitter geen deel uitmaakt van en niet werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan en
die voldoet aan eventueel bij wettelijk voorschrift gestelde andere eisen.
Artikel 7:13, zevende lid:
Indien de beslissing op het bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, wordt in de beslissing de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies met de beslissing meegezonden.
Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) [1]
Artikel 16:
De betrokkene heeft het recht om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Met inachtneming van de doeleinden van de verwerking heeft de betrokkene het recht vervollediging van onvolledige persoonsgegevens te verkrijgen, onder meer door een aanvullende verklaring te verstrekken.
Wet basisregistratie personen
Artikel 1.2:
Er is een basisregistratie personen. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over de ingezetenen van Nederland. De basisregistratie bevat persoonsgegevens over niet-ingezetenen voor zover deze wet daarin voorziet.
Artikel 2.8, tweede lid:
De gegevens over de burgerlijke staat worden, indien zij feiten betreffen die zich buiten Nederland hebben voorgedaan, ontleend aan een geschrift als bedoeld onder a, bij gebreke hiervan aan een geschrift als bedoeld onder b of c, bij gebreke ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder d en bij gebreke ten slotte ook hiervan aan een geschrift als bedoeld onder e:
een akte over het desbetreffende feit, die is opgenomen in de registers van de Nederlandse burgerlijke stand;
een in Nederland gedane rechterlijke uitspraak over het desbetreffende feit die in kracht van gewijsde is gegaan;
een buiten Nederland overeenkomstig de plaatselijke voorschriften door een bevoegde instantie opgemaakte akte die ten doel heeft tot bewijs te dienen van het desbetreffende feit, of een over dat feit gedane rechterlijke uitspraak, of bij gebreke daarvan een beëdigde verklaring, bedoeld in artikel 45 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek;
een geschrift dat overeenkomstig de plaatselijke voorschriften is opgemaakt door een bevoegde instantie, waarin het desbetreffende feit is vermeld;
en verklaring over het desbetreffende feit die betrokkene ten overstaan van een door het college van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaar onder eed of belofte heeft afgelegd, die op schrift is gesteld en door betrokkene is ondertekend.
Artikel 2.10, tweede lid:
Aan een geschrift als bedoeld in artikel 2.8, tweede lid, onder c, d of e, alsmede artikel 2.8, derde lid, worden geen gegevens ontleend, voor zover de Nederlandse openbare orde zich verzet tegen de erkenning van de rechtsgeldigheid van de in deze geschriften vermelde feiten.
Artikel 2.58 (voor zover relevant):
Het verzoek waarmee betrokkene met betrekking tot de basisregistratie het recht uitoefent op rectificatie van gegevens, bedoeld in artikel 16 van de verordening, of op wissing van gegevens, bedoeld in artikel 17, eerste lid, aanhef en onderdeel d, van de verordening, bevat de aan te brengen wijzigingen.
Het college van burgemeester en wethouders geeft aan het verzoek, bedoeld in het eerste lid, uitvoering met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze afdeling.
[…]

Voetnoten

1.Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van de Richtlijn 95/46/EG