Op 3 juni 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende een verzoek om zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). Het verzoek is ingediend door de officier van justitie en betreft een betrokkene die lijdt aan een psychische stoornis, specifiek schizofrenie van het paranoïde type. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene al jaren in behandeling is bij de GGz en dat er een risico bestaat op psychotische decompensatie indien de medicatie niet wordt voortgezet. Tijdens de mondelinge behandeling op 3 juni 2022 zijn zowel de betrokkene als zijn advocaat gehoord, evenals de behandelaar van de GGz. De behandelaar heeft aangegeven dat er geen samenwerkingsrelatie is met de betrokkene, wat noodzakelijk is voor een succesvolle afbouw van de medicatie.
De rechtbank heeft de zorgmachtiging deels toegewezen en voor het overige aangehouden, met de opdracht om mediation in te zetten tussen de betrokkene en de behandelaar. De rechtbank heeft de betrokkene de mogelijkheid geboden om samen met de behandelaar te werken aan een behandelrelatie, waarbij gesprekken onder begeleiding van een mediator zullen plaatsvinden. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend tot en met 31 augustus 2022, waarbij de betrokkene verplicht is om medicatie te blijven gebruiken en medische controles te ondergaan. De rechtbank heeft echter ook enkele vormen van verplichte zorg afgewezen, omdat de situatie van de betrokkene sinds de vorige beschikking niet is veranderd. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2022, met een schriftelijke uitwerking op 14 juni 2022.