In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV, waarin zijn aanvraag voor een WIA-uitkering werd afgewezen. Eiser, die als plafond- en wandenmonteur werkte, was arbeidsongeschikt geraakt na een bedrijfsongeval op 30 oktober 2017. Het UWV had in eerdere besluiten de mate van zijn arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 36,40% en later op 47,37%. De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van het UWV kritisch bekeken. Tijdens de zitting op 4 augustus 2021 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en het UWV werd vertegenwoordigd door een jurist. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om het UWV de gelegenheid te geven om aanvullende informatie te verkrijgen van een arbeidsdeskundige. Na een gewijzigde beslissing op bezwaar, waarbij het UWV eiser een WIA-uitkering toekende, heeft eiser zijn bezwaren tegen dit besluit geuit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische beoordelingen zorgvuldig zijn uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen rekening hebben gehouden met de klachten van eiser. De rechtbank concludeert dat de FML (Functionele Mogelijkheden Lijst) van de verzekeringsarts van 11 september 2019 de juiste basis vormt voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de geschiktheid van de door het UWV geselecteerde functies beoordeeld en vastgesteld dat deze functies passend zijn voor eiser, ondanks zijn beperkingen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard voor zover gericht tegen het bestreden besluit II, en het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser.