ECLI:NL:RBZWB:2022:332

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 20_326
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen boete voor overschrijding gebruiksnorm dierlijke meststoffen en proceskostenveroordeling

Op 25 januari 2022 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als verweerder en een verzoekster, vertegenwoordigd door mr. R.H.U. Keizer. De zaak betreft een boete die aan verzoekster was opgelegd vanwege het overschrijden van de gebruiksnorm voor dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2016. In het primaire besluit van 19 december 2018 werd een boete van € 27.074,- opgelegd, naast een boete van € 300,- voor het niet bijhouden van een inzichtelijke administratie. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 6 december 2019. Echter, in een nieuw besluit op 9 september 2021 heeft de minister het bezwaar gegrond verklaard voor de boete van € 27.074,-, waardoor deze verviel, maar de boete van € 300,- bleef gehandhaafd.

Verzoekster trok haar beroep in, maar vroeg wel om een proceskostenveroordeling. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om hierop te reageren, maar verweerder heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank oordeelde dat verweerder gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster en heeft het verzoek om proceskostenveroordeling als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 759,- voor de door een derde verleende rechtsbijstand en heeft verweerder veroordeeld tot vergoeding van deze kosten. Daarnaast is verweerder verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/326

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoeker 1] en [naam verzoeker 2], te [plaatsnaam] , verzoekster
(gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 19 december 2018 (primair besluit) heeft verweerder verzoekster een boete opgelegd van € 27.074,- vanwege het overschrijden van de gebruiksnorm dierlijke meststoffen en de fosfaatgebruiksnorm in 2016. Daarnaast heeft verweerder verzoekster een boete opgelegd van € 300,- voor het niet bijhouden van een inzichtelijke administratie ten aanzien van het scheiden van mest.
In het besluit van 6 december 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 9 september 2021 heeft verweerder het bestreden besluit herzien en besloten dat het bezwaar gegrond is voor wat betreft de opgelegde boete van € 27.074,- wegens de overschrijding van de gebruiksnormen. Deze boete komt te vervallen. De opgelegde bestuurlijke boete van € 300,- wegens het niet bijhouden van een inzichtelijke administratie per bedrijf door de landbouwer wordt gehandhaafd.
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster.
Bij het nieuwe besluit heeft verweerder al een proceskostenveroordeling voor de bezwaarfase toegekend. De beoordeling hierna over de gevraagde proceskostenveroordeling beperkt zich daarom tot de beroepsfase.
Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,-, met een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen reden om een hogere wegingsfactor toe te kennen.
De rechtbank wijst erop dat verweerder op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 354,- te vergoeden. Verzoekster zal zich hiervoor dan ook tot verweerder moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.