ECLI:NL:RBZWB:2022:3373

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
C/02/397074 KG ZA 22-182
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiemaatregelen in verband met afwikkeling huwelijkse voorwaarden en huwelijksgemeenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant is behandeld, betreft het een kort geding waarin de man vorderingen heeft ingesteld tegen de vrouw met betrekking tot de executie van een beschikking van 20 juli 2021. Deze beschikking betreft de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen. De man stelt dat de executiemaatregelen die de vrouw heeft genomen onrechtmatig zijn, omdat de beschikking geen voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing bevat. De vrouw betwist dit en stelt dat de beschikking wel degelijk een executie vatbare titel bevat.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschikking van 20 juli 2021 niet de nodige beslissingen bevat die voor executie vatbaar zijn. De afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen is nog niet voltooid, en partijen moeten zelf uitvoering geven aan de wijze van verdeling zoals door de rechtbank is aangegeven. De vrouw heeft in de aangezegde executie geen rekening gehouden met de vergoedingsrechten van de man, wat ook een reden is voor de onrechtmatigheid van de executiemaatregelen.

De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de man toegewezen, waarbij de vrouw is verboden om de executie voort te zetten en om executoriaal beslag te leggen. Tevens is een dwangsom opgelegd voor iedere dag dat de vrouw het verbod overtreedt. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 7 juni 2022.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/397074 / KG ZA 22-182
Vonnis in kort geding van 7 juni 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. T.J. Backx te 's-Hertogenbosch,
tegen
[gedaagde],
wonende te [xx] ), domicilie kiezende aan het adres van
EVA Gerechtsdeurwaarders & Incasso, gevestigd en kantoorhoudende te Tilburg aan de Aphroditestraat 25,
gedaagde,
advocaat mr. A.K. Tosun te Rotterdam.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de brief van 12 mei 2022 van mr. Backx met productie, nummer 20;
  • het e-mailbericht van 23 mei 2022 van mr. Tosun;
  • het e-mailbericht van 23 mei 2022 van mr. Backx.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 16 mei 2022. Daarbij zijn verschenen de man, bijgestaan door mr. Backx en mr. Tosun namens de vrouw. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide advocaten een pleitnotitie overgelegd en heeft mr. Tosun een
e-mailbericht van 19 januari 2022 van EVA Gerechtsdeurwaarders in het geding gebracht.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op grond van de enerzijds gestelde en anderzijds niet of onvoldoende weersproken stellingen alsmede de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast.
- Partijen zijn op [huwelijksdatum] gehuwd op huwelijkse voorwaarden.
- Bij notariële akte van 26 januari 2018 zijn de huwelijkse voorwaarden opgeheven en is bepaald dat vanaf die datum tussen partijen een huwelijksgoederen- gemeenschap zal bestaan zoals die luidde vóór 2018.
- Op 4 februari 2020 heeft de man een verzoek tot echtscheiding bij deze rechtbank ingediend.
- Bij beschikking van deze rechtbank van 20 juli 2021 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Verder is, voor zover nu van belang, de wijze van afwikkeling van de huwelijkse voorwaarde/verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen (inclusief vergoedingsrechten) gelast op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 3.49 tot en met 3.78 van die beschikking.
- De beschikking van 20 juli 2021 is op 25 oktober 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
- De vrouw is in hoger beroep gekomen van de beschikking van 20 juli 2021. Haar grieven (I tot en met IX) hebben betrekking op beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen (inclusief vergoedingsrechten).
- De man heeft hierop incidenteel appel ingesteld. Zijn grieven hebben betrekking op de afwijzing door de rechtbank van zijn verzoek tot vernietiging van de tweede huwelijkse voorwaarden, op de partneralimentatie en op beslissingen van de rechtbank met betrekking tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden / verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen (inclusief vergoedingsrechten).
- Op 28 maart 2022 heeft de vrouw de beschikking van 20 juli 2021 aan de man laten betekenen en bevel gedaan om op grond van de rechtsoverwegingen 3.49 tot en met 3.78 van die beschikking een bedrag van € 753.118,25 aan haar te voldoen binnen twee dagen na betekening.
- Op 14 april 2022 heeft de vrouw conservatoir (maritaal) beslag laten leggen op de woning aan de [adres] en het appartement aan de [adres2] .

3.Het geschil

3.1.
De man vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair: de vrouw te verbieden de in de dagvaarding sub 2.8 bedoelde executie voort te zetten op grond van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West- Brabant van 20 juli 2021 voor zover betrekking hebbende op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschappelijke goederen;
2. subsidiair: te bepalen dat de verdere executie van de beschikking van 20 juli 2021
- voor zover betrekking hebbende op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschappelijke goederen - wordt geschorst totdat de thans aanhangige procedure bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch tussen partijen is uitgeprocedeerd en er een in kracht van gewijsde gegane uitspraak ligt;
3. primair en subsidiair: de vrouw te verbieden om executoriaal beslag te leggen op basis van de beschikking van 20 juli 2021 voor zover betrekking hebbende op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschappelijke goederen, onder verbeurte van een door de vrouw aan de man te betalen dwangsom van € 25.000,= per dag en per beslagen goed tot de dag der opheffing van de gelegde beslagen;
4. primair en subsidiair: de vrouw te veroordelen in de proceskosten van het geding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de 15e dag na de datum van het te wijzen vonnis.
3.2.
De man legt aan zijn vorderingen onder 1 en 3 ten grondslag dat de vrouw, door over te gaan tot tenuitvoerlegging van de beschikking van 20 juli 2021 middels het bevel tot betaling en het daarop gevolgde beslag, onrechtmatig handelt jegens hem. Hij voert daartoe aan dat de beschikking van 20 juli 2021 ter zake geen voor executie vatbare titel oplevert voor de vordering die de vrouw meent te hebben op hem. De rechtbank heeft in die beschikking beoogd om de wijze van verdeling te gelasten, zodat partijen in staat zouden zijn de daadwerkelijke verdeling zelf tot stand te brengen. Tot een feitelijke verdeling op basis van de beschikking is het echter nog niet gekomen. Redenen daarvoor zijn de weigerachtige houding van de vrouw, het door haar ingestelde hoger beroep en het feit dat partijen het niet eens zijn over de wijze waarop de beschikking moet worden uitgelegd in een concreet eindbedrag.
Aan zijn subsidiaire (voorwaardelijke) vordering onder 2 - welke vordering de man instelt voor het geval de voorzieningenrechter van oordeel is dat de vrouw wel over een voor executie vatbare titel beschikt - legt de man gemotiveerd ten grondslag dat sprake is van misbruik van recht door de vrouw.
3.3.
De vrouw betwist dat zij onrechtmatig handelt jegens de man. Volgens haar bevat de beschikking van 21 juli 2021 wel een voor executie vatbare titel, aangezien de rechtbank per vermogensbestanddeel heeft vastgesteld aan wie van partijen het goed toegedeeld wordt en tegen welke waarde én de afwikkeling van de vermogensbestanddelen uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Subsidiair betwist de vrouw gemotiveerd dat sprake is van misbruik van recht.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw de executie op grond van de beschikking van 20 juli 2021 is aangevangen door die beschikking en een door de advocaat van de vrouw opgestelde specificatie van haar vordering aan de man te betekenen, de man te bevelen tot betaling van een bedrag van € 753.118,25 en de executie aan te zeggen indien de man niet binnen twee dagen tot betaling zou overgaan. De man vordert, kort gezegd, de vrouw te verbieden de executie voort te zetten.
4.2.
Het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering volgt uit de aard en strekking van de vordering en is overigens door de vrouw niet althans onvoldoende betwist.
4.3.
De grondslag van de vorderingen van de man onder 1 en 3 is erin gelegen dat de door de vrouw in gang gezette executie zoals voormeld onrechtmatig is. De vrouw stelt daar tegenover dat de executie zijn rechtvaardiging vindt in de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschap die in die beschikking zijn opgenomen. Op basis van die beslissingen heeft zij de man bevolen tot betaling van een bedrag van € 753.118,25 en heeft zij conservatoir beslag laten leggen op de aan de man toegedeelde woning te [xx] en het aan de man toegedeelde appartement te [adres2] .
4.4.
Er moet dus worden bezien of de beschikking van 20 juli 2021 voor tenuitvoerlegging vatbare beslissingen bevat. Als dat niet het geval is, kunnen daarop gebaseerde executiemaatregelen niet rechtmatig zijn.
4.5.
In de echtscheidingsprocedure heeft de man, voor zover nu van belang, verzocht de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten (inclusief vergoedingsrechten) en heeft de vrouw, voor zover nu van belang, verzocht de afwikkeling van de huwelijks voorwaarden, althans de wijze van verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap te gelasten (subsidiair: inclusief vergoedingsrechten).
In de beschikking van 20 juli 2021 heeft de rechtbank dan ook
de wijze vanafwikkeling van de huwelijkse voorwaarden/verdeling van de gemeenschappelijke goederen van partijen (inclusief vergoedingsrechten) gelast, op de wijze zoals vermeld in de rechtsoverwegingen 3.49 tot en met 3.78 van die beschikking. Met de beslissing van de rechtbank is de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschappelijke goederen, met de daarbij behorende verrekeningen en vergoedingsrechten, niet voltooid. Partijen dienen zelf nog uitvoering te geven aan de wijze van verdeling zoals door de rechtbank is aangegeven. Uit de beschikking volgt verder dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van de gemeenschap en de vergoedingsrechten van de man daarbij als een geheel dienen te worden beschouwd. Dit betekent dat partijen zelf in het geheel, op alle onderdelen, moeten vaststellen welke bedragen over en weer moeten worden verrekend en met welk saldo uiteindelijk tussen hen moet worden afgerekend. De beslissingen in de beschikking bieden daarvoor de grondslag, maar houden deze nog niet in en bevatten daardoor ook nog niet een voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing (zie gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 november 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:5215). Dit geldt temeer nu tussen partijen geen overeenstemming bestaat over de exacte vordering van de vrouw op de man. Reden daarvoor is dat de waardes van enkele vermogensbestanddelen nog steeds niet bekend zijn, omdat de vrouw niet heeft voldaan aan de door de rechtbank opgelegde verplichting om van de betreffende vermogensbestanddelen bewijsstukken aan de man te verstrekken. Verder zijn partijen het niet eens over de wijze waarop de (aanzienlijke) vergoedingsrechten van de man dienen te worden verrekend. De vrouw heeft in de aangezegde executie in het geheel geen rekening gehouden met de vergoedingsrechten van de man, terwijl uit de beschikking volgt dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de verdeling van de gemeenschap en de vergoedingsrechten als geheel dienen te worden beschouwd.
4.6.
Op grond van het voorgaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de executiemaatregelen van de vrouw op grond van de beschikking van 20 juli 2021 een toereikende grondslag missen, zodat deze onrechtmatig zijn.
4.7.
De vorderingen van de man onder 1 en 3 (voor zover deze ziet op het verbod om executoriaal beslag te leggen) zullen worden toegewezen op de hieronder in het dictum vermelde wijze. De onder 3 gevorderde dwangsom zal - als prikkel tot nakoming - worden toegewezen, met dien verstande dat de dwangsom zal worden beperkt en gemaximeerd als na te melden.
4.8.
Aangezien de primaire vordering onder 1 zal worden toegewezen, wordt aan beoordeling van de subsidiaire vordering onder 2 niet toegekomen.
4.9.
De vordering van de man onder 4 zal worden afgewezen. In zaken tussen ex-echtgenoten is het gebruikelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt. De voorzieningenrechter ziet in dit stadium onvoldoende aanleiding om af te wijken van dit uitgangspunt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt de vrouw om de – hiervoor onder 4.1. vermelde – executie op grond van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juli 2021 voor zover deze beschikking betrekking heeft op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschappelijke goederen (inclusief vergoedingsrechten) voort te zetten;
5.2.
verbiedt de vrouw om executoriaal beslag te leggen op basis van de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 juli 2021 voor zover deze beschikking betrekking heeft op de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschappelijke goederen (inclusief vergoedingsrechten);
5.3.
veroordeelt de vrouw om aan de man een dwangsom te betalen van € 10.000,= voor iedere dag dat zij het in sub 5.2 uitgesproken verbod overtreedt, tot een maximum van € 100.000,= is bereikt;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Oomes en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2022. [1]

Voetnoten

1.type: