In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 mei 2022 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een machtiging voor gesloten jeugdhulp voor een minderjarige, geboren in 2005. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige, die onder voogdij staat van zijn oma, ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. De minderjarige verblijft momenteel in een justitiële instelling en de gecertificeerde instelling (GI) heeft verzocht om een machtiging voor opname in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp, omdat de thuissituatie onvoldoende structuur en toezicht biedt.
Tijdens de mondelinge behandeling is de minderjarige telefonisch gehoord, samen met zijn advocaat en een vertegenwoordiger van de GI. De kinderrechter heeft geconstateerd dat de minderjarige in het verleden al in contact is gekomen met politie en justitie en dat hij baat heeft bij toezicht en strakke regels. De GI heeft aangegeven dat de huidige situatie niet toereikend is en dat de minderjarige meer begeleiding nodig heeft dan in de thuissituatie kan worden geboden. De kinderrechter heeft de verklaringen van de GI en de gedragswetenschapper in overweging genomen en is tot de conclusie gekomen dat een machtiging voor gesloten jeugdhulp noodzakelijk is.
De kinderrechter heeft de machtiging verleend voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot 5 februari 2023, en heeft geoordeeld dat de minderjarige beter af is in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp dan in een justitiële instelling. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.