ECLI:NL:RBZWB:2022:3376

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 juni 2022
Publicatiedatum
23 juni 2022
Zaaknummer
AWB- 20_6283
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de weigering van het UWV om terug te komen op het besluit omtrent Wajong-uitkering

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om terug te komen op het besluit van 5 juli 2018, waarin hem geen Wajong-uitkering werd toegekend. Eiser, geboren op 31 januari 2000, had eerder een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd en was op 30 januari 2018 geïnformeerd dat hij over arbeidsvermogen beschikte. Na een nieuwe aanvraag op 9 april 2019, waarin eiser stelde dat er nieuwe medische informatie was, heeft het UWV geweigerd om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV terecht heeft geweigerd om het besluit van 5 juli 2018 te herzien. De rechtbank oordeelt dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die een herziening rechtvaardigen. Eiser had aangevoerd dat bij hem het syndroom van Asperger was vastgesteld, maar de rechtbank oordeelt dat deze diagnose niet nieuw is en dat het UWV niet verplicht was om terug te komen op het eerdere besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser momenteel werkzaam is als keukenhulp en deelneemt aan dagbesteding.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 20/6283 WAJONG

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. B.B.A. Willering,
en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

(UWV; kantoor Breda), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank eisers beroep tegen de weigering van het UWV om terug te komen op het besluit van 5 juli 2018 omtrent het recht op uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Eiser, geboren op 31 januari 2000, heeft op 9 oktober 2017 een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Het UWV heeft hierop een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek verricht. Bij besluit van 30 januari 2018 heeft het UWV eiser laten weten dat hij over arbeidsvermogen beschikt en is aan hem een indicatie banenafspraak toegekend.
Eiser heeft op 15 mei 2018 opnieuw een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Bij besluit van 5 juli 2018 heeft het UWV geweigerd om aan eiser een Wajong-uitkering toe te kennen, omdat eiser over arbeidsvermogen beschikt. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit op bezwaar van 5 december 2018 heeft het UWV eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft op 9 april 2019 wederom een beoordeling arbeidsvermogen aangevraagd. Het UWV heeft hierop een verzekeringsgeneeskundig onderzoek verricht. Bij besluit van
28 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser laten weten dat niet wordt teruggekomen van de beslissing van 5 juli 2018. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar is besproken tijdens de telefonische hoorzitting op 5 maart 2020.
Bij besluit van 18 maart 2020 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op de zitting van 11 mei 2022 in Breda behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en namens het UWV [naam vertegenwoordiger] .
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 5 juli 2018. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Samenvattend stelt eiser zich in beroep op het standpunt dat hij recht heeft op een Wajong-uitkering. De beroepsgronden worden nader uitgewerkt in overweging 4.2 van deze uitspraak.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 5 juli 2018. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapportages van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) van het UWV.
4.1.
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft eisers dossier bestudeerd en heeft informatie opgevraagd bij de behandelend kinderrevalidatiearts. De verzekeringsarts heeft op
28 oktober 2019 het volgende gerapporteerd. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die bij de beoordeling in 2018 niet zouden zijn meegenomen. Eiser verwijst in zijn aanvraag naar een onderzoek bij kinderrevalidatiearts [naam kinderrevalidatiearts] van [naam bedrijf] . Deze informatie is opgevraagd en ontvangen. De gegevens die hieruit naar voren komen en de diagnosen die hierin worden gesteld zijn in essentie identiek aan de gegevens en de diagnosen die bij het onderzoek in 2018 al bekend waren. Bij dat onderzoek is toen ook meervoudig diagnostisch onderzoek uit 2015 (Bureau Van Waterschoot) en 2016 (GGZ Keizersgracht) betrokken. Uit de nieuwe gegevens blijkt niet dat de beoordeling in 2018 op onjuiste of onvolledige gronden zou zijn gesteld. Er is nu dan ook geen aanleiding om die beoordeling te herzien.
Verzekeringsarts b&b [naam verzekeringsarts b&b] heeft het dossier bestudeerd en heeft op 13 maart 2020 gerapporteerd dat uit het bezwaarschrift en de gegevens die bij dossieranalyse zijn verkregen geen nieuwe medische feiten naar voren komen die aanleiding geven tot wijziging van het verzekeringsgeneeskundig oordeel. Het onderzoek door de verzekeringsarts was zorgvuldig en deze kan worden gevolgd in de stelling dat de ingebrachte informatie geen nova bevatten die niet al bij het besluit van 5 juli 2018 bekend waren of konden zijn.
4.2.
Eiser heeft tegen de medische beoordeling door het UWV aangevoerd dat er voldoende medische informatie beschikbaar was om te oordelen dat eiser recht heeft op een Wajong-uitkering. De medische informatie die hij bij de aanvraag van 9 april 2019 heeft overgelegd, bevat wél nova, namelijk dat bij hem het syndroom van Asperger is vastgesteld en dat dit niet eerder was vastgesteld.
5.1.
De rechtbank overweegt dat eisers aanvraag van 9 april 2019 een herhaling is van de aanvragen waarop het UWV bij besluiten van 30 januari 2018 en 5 juli 2018 heeft beslist. Deze besluiten zijn onherroepelijk geworden en de inhoud van deze besluiten staat dus vast.
5.2.
Herhaalde aanvraag
De rechtbank overweegt dat eisers aanvraag van 9 april 2019 door het UWV terecht is aangemerkt als een herhaalde aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor de wijze waarop een dergelijke aanvraag moet worden beoordeeld of getoetst, wijst de rechtbank op vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Hieruit volgt dat een aanvraag om een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden bedoeld:
- dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb),
- een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber), of
- dat om herziening wordt verzocht voor de toekomst (duuraanspraak).
In dit geval is gebleken dat eisers aanvraag een verzoek is om terug te komen op het besluit van 5 juli 2018. Er is geen beroep op toegenomen arbeidsongeschiktheid gedaan en er is niet om herziening voor de toekomst verzocht. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep hier ook vanuit gaan.
5.2.1.
Terugkomen van het eerdere besluit
De rechtbank stelt vast dat het UWV, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag heeft afgewezen. Volgens vaste rechtspraak toetst de bestuursrechter, als een bestuursorgaan toepassing geeft aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en eventueel door het bestuursorgaan gevoerd beleid, of het bestuursorgaan zich terecht, en zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als de bestuursrechter tot het oordeel komt dat het bestuursorgaan zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan echter aan de hand van de beroepsgronden niettemin tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [2]
Nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden
In het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 5 juli 2018 wordt beoordeeld of er sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden (nova).
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. [3]
Eiser heeft aangevoerd dat er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, omdat vastgesteld is dat eiser aan het syndroom van Asperger lijdt. In dit kader doet hij een beroep op de brieven van kinderrevalidatiearts [naam kinderrevalidatiearts] van [naam bedrijf] uit 2017 tot en met 2019. [4] In de brief van 4 juni 2018 en het bij de brief van 30 juli 2018 gevoegde onderzoeksverslag van [naam kinderrevalidatiearts] wordt de diagnose syndroom van Asperger genoemd. Daarbij is vermeld dat deze diagnose in januari 2017 in Polen door een psychiater is gesteld en door [naam bedrijf] niet opnieuw is onderzocht.
De rechtbank overweegt dat wat eiser heeft aangevoerd geen reden is om te oordelen dat het UWV had moeten terugkomen op het besluit van 5 juli 2018. De gestelde diagnose dateert van januari 2017 en dus van voor het besluit van 5 juli 2018. Niet gebleken is dat deze diagnose niet voor dat besluit kon worden aangevoerd. Dit betekent dat geen sprake is van een nieuw gebleken feit zoals hiervoor bedoeld. Bovendien volgt uit vaste rechtspraak dat een gestelde diagnose ter verklaring van bestaande klachten niet zonder meer meebrengt dat sprake is van wezenlijk andere informatie over de medische situatie dan die welke bekend was bij de beoordeling die heeft geleid tot het eerdere besluit. [5]
5.2.2.
Evident onredelijk bestreden besluit
Vervolgens wordt in het kader van de beoordeling of voor het verleden moet worden teruggekomen op het besluit van 5 juli 2018 beoordeeld of het bestreden besluit evident onredelijk is.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat de weigering om terug te komen van het besluit van 5 juli 2018 als evident onredelijk dient te worden aangemerkt.
5.3.
Het voorgaande betekent dat het UWV niet terug hoefde te komen op het besluit van 5 juli 2018 tot weigering van de Wajonguitkering op de grond dat eiser arbeidsvermogen heeft. Dit is overigens ook in lijn met de positieve ervaringen die eiser ter zitting heeft aangegeven. Eiser werkt op dit moment drie dagen per week als keukenhulp in een eetcafé en gaat daarnaast twee dagen per week naar de dagbesteding.
5.4.
Uit het bovenstaande volgt dat de beroepsgronden van eiser niet slagen. De rechtbank zal dan ook het beroep ongegrond verklaren.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding en wordt het door hem betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 22 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
In artikel 4:6, eerste lid, van de Awb is bepaald dat indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden is nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.
In het tweede lid is bepaald dat wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag kan afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
Wajong 2015 (Wajong)
Artikel 1a:1 van de Wajong bepaalt, voor zover hier van belang, het volgende:
1. Jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen is de ingezetene die:
a. op de dag waarop hij achttien jaar wordt als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft;
b. na de in onderdeel a bedoelde dag als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en in het jaar, onmiddellijk voorafgaand aan de dag waarop dit is ingetreden, gedurende ten minste zes maanden studerende was.
2. De ingezetene die op de dag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, beperkingen ondervindt als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling, maar op grond van het eerste lid niet aangemerkt wordt als jonggehandicapte, wordt alsnog jonggehandicapte in de zin van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen, indien hij binnen vijf jaar na die dag duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien dit voortkomt uit dezelfde oorzaak als die op grond waarvan hij beperkingen als gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling ondervond, op de dag, bedoeld in onderdeel a of b.
(…)
4. Onder duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben wordt in dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen de situatie verstaan waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
(…)
8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot het eerste, vierde en zesde lid nadere regels worden gesteld.
De nadere regels als bedoeld in artikel 1a:1, achtste lid, van de Wajong zijn neergelegd in het Schattingsbesluit.
Op grond van artikel 1a, eerste lid, van het Schattingsbesluit heeft betrokkene geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie als bedoeld in de artikelen 1a:1, eerste lid, 2:4, eerste lid, en 3:8a, eerste lid, van de Wajong 2015, indien hij:
a. geen taak kan uitvoeren in een arbeidsorganisatie;
b. niet over basale werknemersvaardigheden beschikt;
c. niet aaneengesloten kan werken gedurende ten minste een periode van een uur; of
d. niet ten minste vier uur per dag belastbaar is, tenzij hij ten minste twee uur per dag belastbaar is en in staat is per uur ten minste een bedrag te verdienen dat gelijk is aan het minimumloon per uur.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1 en 2, en van 16 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:51 en 52.
2.Zie de uitspraken van de CRvB van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 14 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1, van
4.Gedingstukken B26-52
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 1 mei 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1398.