Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 juni 2022 in de zaak tussen
[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
Inleiding
28 oktober 2019 (primair besluit) heeft het UWV eiser laten weten dat niet wordt teruggekomen van de beslissing van 5 juli 2018. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het bezwaar is besproken tijdens de telefonische hoorzitting op 5 maart 2020.
28 oktober 2019 het volgende gerapporteerd. Er is geen sprake van nieuwe feiten of omstandigheden die bij de beoordeling in 2018 niet zouden zijn meegenomen. Eiser verwijst in zijn aanvraag naar een onderzoek bij kinderrevalidatiearts [naam kinderrevalidatiearts] van [naam bedrijf] . Deze informatie is opgevraagd en ontvangen. De gegevens die hieruit naar voren komen en de diagnosen die hierin worden gesteld zijn in essentie identiek aan de gegevens en de diagnosen die bij het onderzoek in 2018 al bekend waren. Bij dat onderzoek is toen ook meervoudig diagnostisch onderzoek uit 2015 (Bureau Van Waterschoot) en 2016 (GGZ Keizersgracht) betrokken. Uit de nieuwe gegevens blijkt niet dat de beoordeling in 2018 op onjuiste of onvolledige gronden zou zijn gesteld. Er is nu dan ook geen aanleiding om die beoordeling te herzien.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
mr. S.J.E. Loontjens, griffier, op 22 juni 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.