ECLI:NL:RBZWB:2022:338

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
26 januari 2022
Zaaknummer
AWB- 21_181
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak betreffende Ziektewet en WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een verzoekster en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De verzoekster had in eerste instantie geen recht meer op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) per 19 maart 2020, zoals bepaald in het primaire besluit van 18 februari 2020. Na bezwaar werd dit besluit in een herziene beslissing van 27 november 2020 ingetrokken, en werd vastgesteld dat de verzoekster recht had op een ZW-uitkering tot 10 november 2020. Vervolgens heeft de verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, maar trok dit in nadat verweerder op 2 maart 2021 had bepaald dat zij recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) vanaf 11 november 2020.

De rechtbank heeft de verzoekster in de gelegenheid gesteld om een verzoek tot proceskostenvergoeding in te dienen, maar verweerder stelde dat er geen aanleiding was voor vergoeding omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft vervolgens op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan op het verzoek om proceskostenveroordeling. De rechtbank overwoog dat, aangezien verweerder niet tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoekster, de voorwaarden voor vergoeding van proceskosten niet waren vervuld. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd dan ook als kennelijk ongegrond afgewezen.

De uitspraak is gedaan door rechter S.A.M.L. van de Sande, in aanwezigheid van griffier C.A.F. Kalb, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. De griffier was niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen. Partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met de uitspraak, binnen een termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/181

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 januari 2022 in de zaak tussen

[naam verzoekster] , te [plaatsnaam] , verzoekster

(gemachtigde: mr. G.J.B.C. Maton),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder.

Procesverloop

In het besluit van 18 februari 2020 (primair besluit) heeft verweerder bepaald dat met ingang van 19 maart 2020 verzoekster geen recht meer heeft op een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
In het besluit van 20 november 2020 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
In het herziene besluit van 27 november 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het besluit van 20 november 2020 ingetrokken, het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard en beslist dat verzoekster vanaf 19 maart 2020 recht blijft houden op een ZW-uitkering. De ZW-uitkering eindigt op 10 november 2020.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 2 maart 2021 heeft verweerder bepaald dat verzoekster met ingang van 11 november 2020 recht heeft op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Naar aanleiding hiervan heeft verzoekster het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft daarop gesteld dat er geen aanleiding is om de proceskosten te vergoeden omdat het bestreden besluit niet onrechtmatig is. Verweerder heeft ten aanzien van het bestreden besluit geen ander standpunt ingenomen.

Overwegingen

De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is verweerder niet tegemoet gekomen aan het beroep van verzoekster. Verzoekster heeft een aanvraag gedaan voor een WIA-uitkering. Verweerder heeft deze uitkering bij besluit van 2 maart 2021 toegewezen. Dit betreft een nieuw besluit. Verweerder heeft het bestreden besluit betreffende de ZW-uitkering niet gewijzigd of ingetrokken. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor vergoeding van gemaakte proceskosten.
Het verzoek wordt als kennelijk ongegrond afgewezen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van C.A.F. Kalb, griffier, op 25 januari 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.